Jeanny Severijns
Die dag nam mijn woonbegeleidster Karin mij mee naar de psychiater van de GGZ. Enkele dagen eerder gebeurde het volgende:
Om één uur ‘s middags hadden we onze dagelijkse lunch in de Beschermende Woonvorm. We zaten aan tafel met tien bewoners, allen chronische psychiatrische patiënten, één woonbegeleidster en één stagiaire. Na het eten moest de tafel weer worden leeggeruimd en de afwas gedaan. Volgens een rooster gebeurde dat na elke maaltijd door twee bewoners.
Daarna zouden Karin en ik naar het centrum van het stadje gaan. Zonder begeleiding durfde ik de woonvorm niet te verlaten. Ze liep naast mij op straat en wilde trakteren op een terrasje. Ik wees het af, omdat ik het niet mocht aannemen.
‘Waarom niet?’ vroeg Karin.
‘Omdat er iets met mij is en daarom heb ik er geen recht op’ antwoordde ik kort af.
‘Kom op’, zei ze ‘ik betaal toch, je hoeft er geen recht op te hebben. Wat wil je, koffie, fris, een biertje?’
Ik had best zin om iets te drinken. De terrassen zagen er gezellig uit, maar het was nu eenmaal niet voor mij bedoeld. Mijn begeleidster had een engelengeduld.
‘Kijk, hier is een leuk plekje’, riep ze en gebaarde naar een knus hoekje van een bijna leeg terras. Ik interrumpeerde haar: ‘Als je wist wie ik eigenlijk ben, dan zou je niet eens met mij praten’.
‘Je bent toch gewoon Jeanny’, hield ze vol.
‘Nee, zo reageerde ik heftig, als je echt wist wie ik ben, dan zou je mij ontlopen. Ik probeer te verzwijgen wie ik ben’.
‘Maar, ik vind je aardig’, begon Karin weer.
‘Nee’, antwoordde ik, je kent mijn geheim niet. Als bekend wordt wie ik ben, word ik waarschijnlijk definitief opgesloten’.
Ze wilde me alsmaar bemoedigen en tenslotte vroeg ze vriendelijk: ‘Wie ben je dan?’
Toen kwam de onthulling van het geheim: ‘Ik ben de duivel’, zo fluisterde ik hees, terwijl ik haar recht aankeek, met een doffe blik die verdween in een grijzige kilte.