“Neem plaats,” zei de psycholoog terwijl ze wees naar een stoel. “De psychiater komt zo ook.” Ik had uitgekeken naar deze dag. Ik had last van angst- en paniekaanvallen die steeds erger werden. Ik kon er zelfs niet meer van slapen. De praktijkondersteuner had me doorverwezen naar deze ggz instelling. “Welkom bij je intakegesprek,” vervolgde de psycholoog terwijl ze tegenover me kwam zitten. “Hoe gaat het vandaag met je?” Ik antwoordde dat het slecht ging, maar dat ik blij was om er te zijn. Ik ging verder met vertellen over mijn situatie, maar voordat ik mijn verhaal kon afmaken kwam de psychiater binnen. Hij nam plaats naast de psycholoog, stelde zich kort voor en viel meteen met de deur in huis. “Zeg Lars, wat is er met je aan de hand?” Met goede moed begon ik opnieuw met mijn verhaal, het verhaal dat hij zojuist onderbrak toen hij binnenkwam. “Ik denk dat ik heel angstig ben en daardoor niet meer kan slapen.” De psychiater corrigeerde me meteen. “Dat denk je niet Lars, dat voel je.” Ik schrok even van zijn reactie. Had ik iets verkeerd gezegd? Hij vroeg toch naar mijn ervaring? Ik keek naar de psycholoog, die aarzelde om iets te zeggen en haar woorden inslikte. Ze had volgens mij net als ik veel ontzag voor de psychiater.
Dit ging een kwartier zo door. De psychiater stelde een vraag, ik gaf antwoord en hij verbeterde mijn antwoord. Vervolgens begon hij over een stoornis die volgens hem mijn klachten zou verklaren. Hij vroeg of ik zelf wel eens had gedacht aan deze stoornis als verklaring van mijn klachten. Ik zei van niet. “Om het zeker te weten, moeten we onderzoeken of je deze stoornis hebt,” stelde hij. “Wat vind je daarvan?” De vraag overviel me een beetje. Ik had niet verwacht dat we na tien minuten al over een mogelijke stoornis zouden praten en ik had verder nog niet mijn verhaal kunnen vertellen zonder gecorrigeerd te worden. Ik was bang dat als ik zou zeggen dat ik me niet herkende in de stoornis, hij mij weer ging verbeteren. Bovendien was hij in mijn beleving de deskundige. Dus antwoordde ik dat ik open stond voor het onderzoek. “Goed,” zei de psychiater terwijl hij opstond. “Nu moet ik naar mijn volgende afspraak. De psycholoog zal je verder informeren.” Daarna verliet hij de kamer.
Het diagnostisch onderzoek wees uiteindelijk uit dat ik niet voldeed aan de criteria van de veronderstelde stoornis. Wat ik wel aan dat proces had overgehouden, was wantrouwen jegens de ggz. Gelukkig heeft een fantastische psycholoog dat wantrouwen later volledig weggenomen tijdens de behandeling. Toch denk ik dat de psycholoog minder moeite had hoeven doen als de psychiater een andere houding had aangenomen. Het belang van de therapeutische relatie wordt vaak benadrukt, maar wat mij betreft zou er ook zoiets moeten zijn als een ’diagnostische relatie’. Voor iemand die hulp zoekt begint de relatie namelijk bij het eerste contact, niet pas bij de behandeling.