In een brief aan de Tweede kamer schrjft staatssecretaris van Rijn geen voostander te zijn van een DBC Kindermishandeling. De brief is geschreven naar aanleiding van een artikel in Medisch Contact in november, waarin de auteurs, zorgprofessionals vanuit zowel de somatiek als de GGZ, pleiten voor een dergelijk DBC.
Van Rijn: ”In de kindergeneeskunde bestaat de DOT ‘Bedreigde ontwikkeling kind’, speciaal voor situaties waarin de kinderarts denkt dat er sprake is van kindermishandeling. De tarieven voor deze DOT worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit en zijn afgestemd op de gemiddelde omvang van een behandeling binnen deze DOT. De auteurs geven aan dat deze DOT geen ruimte biedt voor integrale psychiatrische en somatische diagnostiek. Echter, als een kinderarts kindermishandeling constateert en psychische schade vermoedt, dan kan deze een psycholoog of psychiater consulteren, die beoordeelt of er daadwerkelijk sprake is van een psychisch probleem of stoornis. Als dat het geval is, dan kan het kind daarvoor verwezen worden naar de jeugd-ggz, naar het zorgaanbod dat de gemeente in het kader van de Jeugdwet heeft georganiseerd. Als het kind daarnaast voor somatische problematiek in behandeling blijft bij de kinderarts, is het van belang dat deze verschillende professionals waar nodig goed afstemmen. Dit ligt in de handen van de betrokken professionals, het hebben van verschillende financieringssystemen staat het goede overleg niet in de weg.
De meldcode van de KNMG biedt de arts houvast en is een verplicht onderdeel van de te volgen werkwijze. Het is echter niet zo dat de arts er in zijn eentje voor verantwoordelijk is om de hele problematiek in kaart te brengen. Het onderzoek naar signalen bij school of Raad voor de Kinderbescherming, zoals die in het artikel worden genoemd, is geen taak van de (kinder)arts. Een vermoeden van kindermishandeling dat breder onderzoek vergt om een goed beeld te krijgen van de situatie, kan gemeld worden bij Veilig Thuis die vervolgens onderzoek doet. Dit is bij uitstek een taak die door de wet bij Veilig Thuis is neergelegd. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt een behandelplan en veiligheidsplan opgesteld. Wanneer er jeugdhulp moet worden ingezet, zoals opvoedondersteuning of jeugd-ggz, is de verantwoordelijkheid daarvoor bij de gemeente belegd. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn gehouden om slachtoffers van kindermishandeling passende hulp te bieden. Om die redenen ben ik er geen voorstander van om een door de centrale overheid gefinancierde DBC Kindermishandeling in het leven te roepen, zoals de auteurs bepleiten.
Tot slot pleiten de auteurs van het artikel voor een ‘overkoepelende app’ om samenwerking te bevorderen. Zoals gezegd, hecht ik veel waarde aan een integrale multidisciplinaire aanpak. In het kader van het verbeteren van het gebruik van de meldcode spreek ik met de KNMG en andere artsenorganisaties zoals de NVK, over de aanpak van kindermishandeling en de rol van artsen daarin. In dat overleg staat ook het verbeteren van samenwerking tussen artsen op de agenda. Het lijkt me zinvol om de mogelijkheid van een bijdrage in de vorm van een ‘app’, in dit overleg nader te verkennen.”
Bron en downloaden van de hele brief: Rijksoverheid.nl