Door: Eva Kiehne
Er klinkt een hard gebrom in de kamer. Waarschijnlijk van het ventilatiesysteem. Ik zit op bed met mijn rug tegen de kledingkast en heb een gele ziekenhuisdeken over mijn benen heengetrokken. Het is zo’n dunne deken die makkelijk in de was kan en dan snel droog is. Misschien is het wel een sprei. Maakt ook niet uit.
Niks maakt eigenlijk uit. Een sprei, een bed, gebrom, een ziekenhuiskamer, een jeugdkliniek, een stad. Niks maakt uit.
Soms klinkt het gebrom meer als gezoem. Monotoon met af en toe een kleine hapering. Ik kan er een beetje op wegdrijven. Niet dat ik slaap, maar wakker kun je het ook niet noemen.
Ik zit hier nu een paar dagen. Op het bed. En ik denk dat ik hier maar blijf wonen.
Elke dag komt een van de sociotherapeuten met een bekertje water en de PIL. De pil die ik moet nemen omdat ik er niet zo veel zin meer in heb. De eerste keer aarzelde ik. Ik keek naar het kleine tabletje in mijn hand. Het was gewoon wit en langwerpig, niks aan te zien. Wel of niet slikken, dat was de vraag. Ik deed het wel.
Daarna begon al snel het dromen en wegdrijven en maakte het me allemaal niks meer uit. Als ik maar op het bed tegen de kast kan zitten met een deken over me heen.
“Je wil dat we je gewoon met rust laten, toch?”
De psychiater kijkt me aan. Ik kan maar heel kort terugkijken. En iets zeggen gaat helemaal niet.
“Ik vind dat mensen een einde aan hun leven mogen maken”, gaat hij verder.
Stilte, zwijgen, naar mijn voeten kijken.
“Er zijn mensen die vinden dat dat nooit mag. Dat geldt niet voor mij.”
Er liggen hier vreemde beige tegels. Ze glimmen, maar zijn toch een beetje vies.
“Maar ik vind ook dat je jezelf eerst wat tijd moet geven.”
Oké. Tijd. Heb ik. Veel tijd.
“Geef jezelf een jaar.”
Iets in zijn stem maakt dat ik opkijk. Heel even.
Hij kijkt bezorgd. Het lijkt hem echt iets te kunnen schelen. Mij maakt het niet uit, maar hem wel.
Ik heb opeens natte wangen en hij duwt een doos met tissues mijn kant uit.
“Geef je zelf een jaar.”
Het bed is een eiland waar ik ben aangespoeld. Deken, ventilatiegeluiden, pil, wegdrijven.
Op de tafel naast het bed ligt een peer. Een peer uit een reclame. Groen met een blosje, lekker bol en met een krom steeltje.
“Je moet wat eten”, zei de socio die hem er neer legde. Ze heet geloof ik iets met Su. Suzan? Suzet?
Ik kan soms heel lang nadenken over kleine dingen. Namen, woorden. En dan lukt het steeds net niet ze aan te raken.
Zoals de naam van de Pil. Iets met een L. Lu, li, la. Zoiets.
Elke middag komt de psychiater even langs. Hij heet Victor, zei hij. Een jaar, zei hij.
**********************************
Dit is één van de tien verhalen die de jury koos uit de inzendingen van onze verhalenwedstrijd. Lees hier meer over de wedstrijd, de mening van de jury en de andere negen verhalen.