Johan Atsma recenseert het boek van Iris Sommer
In tijden waarin genderidentiteit een regelmatig terugkerend thema is in de media, waar de afkorting LHBT met enige regelmaat wordt uitgebreid en waar genderneutraal taalgebruik een nieuwe en maatschappelijk correcte uitdaging vormt, verschijnt er een boekje met als titel ‘Het vrouwenbrein’ waar in de inleiding al direct met kracht van argument wordt gesteld dat dat vrouwenbrein wezenlijk anders is dan het mannenbrein. Op zich niks nieuws onder de zon. Ik wist het niet maar het vrouwelijk brein blijkt significant kleiner te zijn dan het mannenbrein, dat is in allerlei wetenschappelijk onderzoek wel aangetoond. En om het nog wat spannender te maken: er is een aantoonbare samenhang tussen breingrootte en intellect bij primaten. Daar vallen wij mensen ook onder.
‘Het vrouwenbrein’ van Iris Sommer, hoogleraar psychiatrie en neurowetenschapper aan het UMC in Groningen biedt een met vele bronnen onderbouwd overzicht van de huidige wetenschappelijke stand van zaken in het onderzoek naar de verschillen tussen seksen op neurobiologisch gebied, in samenhang met het sociaal maatschappelijke terrein.
Al snel blijkt in dit boek dat ondanks het kleinere brein van vrouwen hun denkvermogen niet onderdoet voor dat van mannen. Er is meer dan genoeg onderzoek voorhanden dat dat volstrekt duidelijk maakt. Er zijn wel verschillen in vaardigheden: “Die vier functies: ruimtelijk voorstellingsvermogen, reactievermogen, taalvaardigheid en emoties herkennen, laten het grootste verschil zien tussen mannen en vrouwen, waarbij de voordelen voor de mannen in ruimtelijk voorstellingsvermogen en reactievermogen groter zijn dan de voordelen voor de vrouwen in de twee andere functies.” Mannen zijn dus beslist niet intelligenter dan vrouwen maar uit onderzoek blijkt dat mannen hun intellect wel structureel hoger inschatten dan vrouwen, dat blijkt overal op de wereld hetzelfde verhaal bij alle leeftijdsgroepen. Tsja…
In dit boek wordt in voldoende mate aangetoond dat de verschillen in aanleg niet leiden tot grote verschillen in intelligentie en vaardigheden. Hersenen van vrouwen blijken kleiner maar op andere wijze te zijn aangelegd, minder hersencellen in volume maar met veel meer onderlinge verbindingen.
Verschillen worden vooral gemaakt door hormonen. Daar wordt in dit boek dan ook veel aandacht aan besteed. Wat dat betreft is de titel wat misleidend want de verschillen tussen man en vrouw en de maakbare verschillen bij geslachtsverandering hebben vooral te maken met hormonen en alle lichamelijke processen die daar mee samenhangen. Het zal u niet verbazen dat testosteron en oestrogeen een grote rol spelen en aantoonbaar verschillen kunnen verklaren. Sociale invloeden zijn veel minder van invloed: “We moeten vooralsnog concluderen dat de aanwijzingen voor het effect van hormonen op het verschil in persoonlijkheid sterk zijn, terwijl de aanwijzingen voor het effect van sociale druk op het verschil in persoonlijkheid zwak zijn.” . Er zijn dus wel degelijk de nodige sekseverschillen, met name in het stresssysteem maar hoe dat samenhangt met de neiging tot het ontstaan van internaliserende aandoeningen is onvoldoende opgehelderd, aldus Sommer. Andere kwetsbaarheden die bij vrouwen meer of juist minder voorkomen dan bij mannen zoals migraine, angststoornissen, depressie, alzheimer en MS passeren in een apart hoofdstuk de revue. Maar er is naast objectief aantoonbare verschillen ook sprake van genderstereotypie en dat heeft volgens Iris Sommer helaas het effect dat er een beeld ontstaat dat “…meisjes er minder toe doen, minder interessant zijn, minder slim en minder belangrijk zijn dan jongens.”
Het boek richt zich na deze constatering op het mysterie van het ontstaan van geslachtsverschillen, hoe het embryo een jongetje of een meisje wordt of iemand van niet standaard geslacht, wat er gebeurt als je van geslacht verandert, hoe de hersenen zich ontwikkelen zonder dat er een tendens ontstaat dat wij ons brein zijn, hoe immuunsysteem en stresssysteem kunnen verschillen en tot slot hoe gender gelijk of -ongelijk Nederland nu eigenlijk is. Dat valt volgens Sommer in de hogere sociale klasse nog wel mee, de grote verschillen zitten vooral aan de basis …”onder mensen met een uitkering, tienermoeders, gescheiden vrouwen met weinig opleiding, moeders met een handicap of chronische ziekte, dat is de ongelijkheid die we eerst moeten rechttrekken. “
En zo eindigt een boek dat zich richt op overeenkomsten en zeker ook verschillen tussen de geslachten met een pleidooi om stappen te zetten “op weg naar meer ruimte voor diversiteit en gelijkwaardigheid- tussen mannen en vrouwen en iedereen daartussen en daarnaast.” Dit boek geeft daarvoor meer dan genoeg rationele, wetenschappelijk onderbouwde argumenten. Het geeft een goed, compact en leesbaar overzicht op wat er op dit gebied momenteel aan kennis is vergaard in de context van alle mogelijke vooronderstellingen en vooroordelen die er wat betreft het verschil tussen man en vrouw bestaat.
Iris Sommer: Het vrouwenbrein.
Uitgeverij Atlascontact, 221 pagina’s incl. uitgebreid bronnenoverzicht.
Prijs € 21,99; ISBN 978 90 450 4272 5