Janine
Ik liep door de gang. Het was niet de bedoeling dat je te lang op je slaapkamer bleef want de verpleegkundigen moesten de gelegenheid hebben je te observeren. Dus haalde ik diep adem en stapte ik de huiskamer binnen. Er stonden eettafels met paarse stoelen en een groen skaileren bankstel. Ik pakte een stoel en vroeg of ik aan mocht schuiven. Blijkbaar onderbrak ik een gesprek want het was ineens doodstil en ik vroeg me af of ik stoorde.
‘Natuurlijk kun je erbij komen zitten,’ zei iemand.
Het bleef stil. Niemand zei iets en de meesten staarden wat voor zich uit. Eén man keek uit het raam naar het verkeer. Tenminste, zo zag het eruit. Misschien keek hij wel nergens naar of misschien keek hij naar zijn gedachten. Het leek me bij nader inzien toch niet waarschijnlijk dat ik een gesprek had onderbroken. Deze mensen hadden gewoon niets te zeggen. Niemand hield een gesprek gaande of stelde een zogenaamd belangstellende vraag aan een medepatiënt. Daar waren de mensen hier te ziek voor. Ze zaten allemaal opgesloten in hun eigen hoofd en hadden daar meer dan genoeg aan. Ik voelde me een toeschouwer, haast een voyeur. Zo ziek als zij waren, was ik niet. Ik begreep nu iets meer de aarzeling van de psychiater tijdens het intakegesprek.
‘Als we u opnemen komt u bij heel zieke mensen op de afdeling’, had hij gezegd. ‘Daar moet u wel rekening mee houden.’
Tegen vijf uur werd het wat onrustig op de afdeling. Dat wil zeggen: er kwamen wat meer patiënten de huiskamer binnen en er werd gevraagd of ‘de kar’ er al was.
‘Die staat nog op de gang,’ zei een verpleegkundige. ‘We halen hem zo binnen.’
Mevrouw Van ’t Schip liep zenuwachtig heen en weer voor de deur die de afdeling scheidde van de echte wereld. Het was een deur die alleen met een sleutel geopend kon worden en die ons beschermde tegen het echte leven. De deur was van glas dus je kon de realiteit wel zien vanaf de gang. Maar niemand hoefde er deel van uit te maken.
Het eten kwam vanuit de werkelijkheid de afdeling binnen. Namen werden afgeroepen en iedereen kreeg een dienblad met warm eten. Echt eten dat ervoor moest zorgen dat je aansterkte. Depressieve mensen vallen vaak enorm af. Ze zitten helemaal vol van alles. Van gedachten, van zorgen, van plakkerig verdriet.
Iedereen zat met het etensblad voor zich stil voor zich uit te staren, behalve meneer Molenaar die al met smaak zijn gehaktbal zat te verorberen. Een verpleegkundige vroeg de aandacht en zei: ‘Kunnen we even allemaal stil zijn voor degenen die willen beginnen?’
Ik keek om me heen en kon ondanks alles een lach nauwelijks onderdrukken. Hier zaten we met een volkomen willekeurige groep van twaalf mensen, rijp en groen, mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, atheïsten en gelovigen, en niemand sprak. Maar regels zijn regels. Dus werd er gevraagd of we even allemaal stil wilden zijn. Natuurlijk wilden we dat.
(De volledige naam van de schrijfster is bij de redactie bekend)