Deel twee van een serie over separeren en insluiten in de ggz
Misschien is het belangrijkste in dit artikel wat er níet in staat. Maar liefst drie mensen die in principe hun ervaringen over de separeer wilden delen, mailden kort voor het interview dat ze er van af zagen. “Sinds ik die afspraak heb gemaakt, droom ik er weer van”, schreef de eerste. De tweede: “Bij nader inzien wil ik niet meer aan die tijd terugdenken”. En de derde, tenslotte: “Ik zie er helaas toch vanaf. Het roept teveel herbelevingen op.”
We weten natuurlijk niet helemaal zeker of het dromen, de herinneringen en de herbelevingen alleen door het separeren komen of door de hele periode rond een psychische crisis. Maar twee van de zes mensen die ik wél sprak herkenden het: ook zij hadden zich bijna teruggetrokken. “Ik heb vanmiddag voldoende afleiding, maar als ik nu stil een hoekje over dit gesprek en die periode ga zitten nadenken, dan komen er weer hele zwarte wolken.”
De omstandigheden
Voor wie het fenomeen niet kent: de separeercel is een kleine kamer van ongeveer drie bij vier meter, soms iets groter, met alleen een plastic matras en een metalen toilet, of een papieren po. Soms ogen de deuren als van dik staal, de meeste hebben een luikje in de deur, zodat de verpleging naar binnen kan kijken, soms is er een matglazen raam met daglicht. In principe is er een mogelijkheid tot contact via een intercom of een bel, maar daar wordt niet altijd op gereageerd. Een klok is soms aanwezig, maar zeker niet altijd.
Het is geen wonder dat iemand die in een toch al kwetsbare periode daar terechtkomt, denkt dat hij gestraft wordt, dat hij voor een crimineel wordt aangezien, of in ieder geval zo wordt behandeld.
Buitenstaanders geloven dan ook niet altijd wat iemand heeft meegemaakt. Reacties als: “Kom nou, we leven niet meer in de middeleeuwen” of: “Daar moet je geen grapjes over maken” (dwz; het is niet waar), ze zijn geen uitzondering.
Volgens de geldende richtlijnen is de separeercel alleen een optie als er geen alternatief meer voorhanden is. In het voorgaande artikel werd al duidelijk dat die inschatting jaarlijks nog steeds zo’n 3700 keer gemaakt wordt, bij zo’n 1000 mensen, ondanks dat de ggz-branche zich telkens weer voorneemt het aantal separaties naar nul terug te brengen. Zie het eerste deel van de serie: Ondanks goede voornemens bijna duizend mensen per jaar in een separeercel.
Ik spreek Esther en Karin, los van elkaar, aan de telefoon. Esther is afkomstig uit de Randstad, Karin uit het noorden van het land. Esther is een makkelijke prater, terwijl Karin eerder bedachtzaam klinkt en haar woorden voorzichtig kiest. Twee volledig verschillende mensen, zo is aan de telefoon wel duidelijk. De enige overeenkomst die ik hoor, is dat ze beide midden dertig zijn. Des te opmerkelijker zijn de overeenkomsten in hun verhalen over hun ervaringen met de separeer. Termen als ‘naar de separeer gesleurd’, ‘niets te zeggen hebben’, ‘je als een misdadiger behandeld voelen’, ‘een kale kamer met een plastic matras en een metalen toilet’, ‘geen contact met de buitenwereld’, ‘niet serieus genomen worden’, ‘nog steeds wantrouwend naar behandelaren’, het zijn zomaar wat uitdrukkingen die in beide gesprekken langs komen.
‘Dan sprongen er vijf mensen bovenop je’
Esther, woonachtig in de Randstad, maakte het separeren zo’n acht jaar geleden veelvuldig mee. Soms voor een uur, soms dagen, soms een hele week. De aanleiding voor haar twee jaar durende opname: ze had last van psychotische kenmerken, had paniekaanvallen, er was een gevaar voor automutilatie. “Er werd veel te makkelijk naar de separeer gegrepen”, zegt ze nu. “Ik denk dat een hoop ellende voorkomen had kunnen worden als iemand op zulke momenten van crisis met me had gepraat, geluisterd en zo had gekalmeerd, dan had die gezorgd voor het voorkomen van een escalatie. Dat heb ik later met andere hulpverleners wel zo ervaren. Dat kost wel meer tijd, maar is, zeker op de lange termijn, veel beter.”
“Het escaleerde wel eens, als ik het niet terecht vond dat ik naar de separeer moest. Dan sprongen er vijf mensen bovenop je. Althans, zo voelde dat. Kleren uit, scheurlaken om, deur op slot. Het is zó mensonterend. Bovendien: ik heb PTSS overgehouden aan seksueel misbruik, één keer raden wat het met je doet als vijf mensen je vasthouden, je naar een kleine kamer brengen en uitkleden. Dat is trauma tot de max.
Het gevolg was ook dat ik sommige dingen voor me hield. Een opmerking als ‘willen jullie me in de gaten houden, het gaat niet zo goed met me’, kon betekenen dat ik opgesloten werd. Zeggen dat je de neiging voelt opkomen om jezelf iets aan te doen, of dat het gewoon slecht met je gaat, dat doe je op een gegeven moment niet meer. Je houdt je mond en dat werkt natuurlijk averechts. Nog steeds vind ik het moeilijk om hulpverleners in vertrouwen te nemen, ook degenen die het heel goed met me voor hebben.”
Aandachttrekkerij
Karin woont in het noorden van het land. Net als Esther is ook zij is vaak opgenomen. In 2016 was dat onder andere vanwege een suicidepoging. Een suïcidepoging op de afdeling betekende dat ze 24-uurszorg kreeg en ’s nachts in de isoleer moest slapen. “Vreselijk vond ik het. Ik voelde me zo minderwaardig. Je zit in een soort cel, een scheurhemd aan, je hebt geen idee hoe laat het is. Ik wist ook niet wanneer ik er weer uit mocht want duidelijke tijdsafspraken waren er niet. Bovendien kon de tijd verlengd worden zonder dat ik dat te horen kreeg, bijvoorbeeld als vóór het opsluiten had misdragen. Dat dat ‘misdragen’ vooral kwam uit angst en weerstand om die cel weer in te moeten, werd niet opgemerkt. Ik ben niet zo van de slaapmedicatie, maar toen nam ik zoveel als toegestaan, zodat ik er zo min mogelijk van merkte.” Veel van de separeercel zelf kan ze zich niet herinneren: “Zodra ik er binnenkwam, ging mijn hoofd op slot, kwam er niet meer binnen wat er gebeurde.”
Haar verleden werkte niet mee: “Door wat ik in mijn jeugd heb meegemaakt voelde ik me toch al minderwaardig, maar als je dan zo’n cel in moet, met zo’n scheurhemd aan, dan is dat helemaal erg. Ergens bevestigde het ook wel mijn idee dat ik helemaal niets voorstel, het was meer een voortzetting van hoe mijn leven er altijd al uitgezien had. Daardoor had ik op dat moment niet eens in de gaten dat het niet oké was.”
Ook het gevoel van niet serieus genomen worden viel haar zwaar. Aan de suïcidepoging was een vluchtpoging voorafgegaan, waarbij ze haar enkel ernstig had bezeerd. In de separeer kon ze slechts kruipen en alleen via de muur omhoog komen. Het werd beoordeeld als aandachttrekkerij en er werd ‘dus’ niet op gereageerd. Het maakte het allemaal nog vernederender. Pas toen een bevriende fysiotherapeut, die haar een kleine twee weken later bezocht, constateerde dat de achillespees gescheurd was, werd er ingegrepen.
Karin is weinig te spreken over die periode. “Misschien was dat separeren niet altijd te voorkomen geweest, maar de manier waarop het ging had wel degelijk anders gekund. Er is ook wel eens tegen me gezegd dat ze me expres langer in de separeer hadden gelaten omdat ik me zo misdragen had. Het voelde en werd ook gebruikt als straf. De hele manier van hoe er met je werd omgegaan, het maakt me nog steeds boos”.
Dat het ook anders kon ervaarde ze tijdens een andere opname. Daar werd ze ook gesepareerd, “maar dat was een ruimere kamer, met mijn eigen kleren aan en er kwam regelmatig iemand langs om te vragen hoe het ging en er werd gecheckt of het separeren nog nodig was. Dat heb ik bij die eerste keer heel erg gemist”.
De jaren tachtig
“In eerste instantie dacht ik: wat een fijn kamertje, voor mij alleen”, zegt Marja. Voor haar is het veel langer geleden dat zij de separeer als patiënt meemaakte, namelijk in 1980. “Ik was enorm in de war, en rende midden in de nacht gillend over de afdeling. De afspraak was, dat ik een uur in die cel zou blijven: dan zou de verpleegkundige mij eruit halen. Ik had op het krijtbord aan de muur met grote letters 4 uur geschreven; die tegenwoordigheid van geest had ik dus nog wel. Maar na dat uur, toen ik de kerkklokken vier keer hoorde slaan, kwam er niemand. Ik werd zo ontzettend bang, schreeuwde de longen uit mijn lijf, stond op die dikke stalen deur te bonken en draaide volledig door, werd knalpsychotisch en dacht dat ik de sleutel had ingeslikt, en dat ik zelf de sleutel geworden was. Maar toch kreeg ik die deur niet open...”
Ze bleek door de verpleging vergeten te zijn. “Ik hoorde iemand anders uit de verte ook schreeuwen, en ik dacht, nee ik wist het zeker, dat het 2030 was, dat er een kernramp had plaatsgevonden en dat wij de enige twee overlevenden waren. En dat ik dus daar in die cel langzaam dood zou gaan.”
Later hoorde ze dat die stem van haarzelf was, via de intercom in het kantoortje aan het einde van de gang. En omdat ze zo aan het schreeuwen was, heeft de verpleging haar vervolgens nog langer in de cel gelaten. Met deze ervaring in het achterhoofd was het dan ook niet verbazingwekkend, dat zij zich, toen ze een volgende keer gesepareerd moest worden, hevig verzette, waarbij haar broek en haar trui scheurden. Toen ze eenmaal met een spuit in haar bil op het matras in de cel lag, wilde ze alleen maar dood. Hierna heeft ze nog meer dan een week in de afzonderingsruimte gezeten en daarna kwam ze pas uit haar psychose.
Verschraald therapie-aanbod
Toch heeft ze er, anders dan Esther en Karin, geen angsten of nachtmerries aan overgehouden. Dat komt misschien ook door de setting van destijds: “Het was een prettige afdeling, er was veel aandacht en tijd voor alle patiënten. Mijn verblijf daar voelde als een warm bad, die persoonlijke aandacht was ik helemaal niet gewend. Die isoleerepisodes waren wél zo ingrijpend, dat ik tot op de dag van vandaag nog precies weet hoe het voelde. Maar die ene verpleegkundige die mij vergeten had, heeft de volgende dag al meteen zijn excuses aangeboden en de man met wie ik de tweede keer het hevigst had gevochten, heeft mijn kleren genaaid.”
Later zag Marja als patiëntenvertrouwenspersoon en nog weer later als inspecteur veel ggz-afdelingen en separeercellen van binnen. Ze zegt: “Ik denk dat ik het ook goed heb kunnen verwerken omdat het op die afdeling verder zo prettig was. Behalve die aandacht van verpleegkundigen was er ook veel therapie-aanbod: drama, creatieve therapie, sociale vaardigheden, PMT, zwemmen, vrouwengroep, gesprekken met de persoonlijk begeleider en patiënt-staf-meetings: elke dag zat aardig vol. De therapeuten aten trouwens elke middag mee. Ik heb de laatste dertig jaar veel afdelingen gezien waar de sfeer slechter was: zeker in de jaren ’90 heerste de zogenaamde professionele distantie. Het therapie-aanbod was volledig verschraald. Patiënten werden behoorlijk aan hun lot overgelaten, vond ik, zelfs op afdelingen die ‘Intensive Care-afdeling’ heetten. Pas de laatste jaren is er een cultuuromslag gaande. Misschien waren de lange-termijn gevolgen voor mijzelf wel groter geweest als de sfeer op die afdeling destijds minder vriendelijk was geweest.”
In deel drie van de serie, dat op 8 mei wordt gepubliceerd, komen ook Joke, Russel en Jeroen aan het woord. Joke en Russel zijn in de jaren zeventig en tachtig meermalen gesepareerd, Russel is nog steeds actief als ervaringsdeskundige. In dat deel vertellen Esther en Karin ook welke problemen ze nu nog ervaren door het separeren.
De namen van Esther, Karin, Joke en Jeroen zijn, deels op eigen verzoek en deels op advies van de interviewer, pseudoniemen. Marja en Russel zijn wel de echte namen.
Ben jij als behandelaar, beleidsmaker of anderszins betrokken bij (het voorkomen van) separeren? Dan komen we graag met in contact! Dat kan via info@ggztotaal.nl