Huub Peeters bedacht een spel dat bemoeizorg bespreekbaar maakt
Huub Peeters werkt al sinds 1997 in het sociale domein, maar ontbeerde toch nog een in de ogen van zijn werkgever benodigd diploma. Hij ging Social Work studeren aan de Hogeschool van Utrecht en als eindopdracht maakte hij een interactief spel waarmee bemoeizorg beter op de kaart gezet kan worden. Dat spel – Bemoei je er (niet) mee – is inmiddels een groot succes.
Peeters is in zijn werk al jaren bezig met bemoeizorg bij Altrecht. Hij vindt het een heel belangrijk onderdeel van de ggz, maar merkt dat sommige zorgverleners het moeilijk vinden om iemand die geen zorg wil, tóch te benaderen. En dat terwijl de gemeente Utrecht waar hij werkt, heeft bepaald dat buurtteams zich ook op dat vlak optimaal moeten inzetten. Peeters: ‘De buurtteams moeten zich van de gemeente ook richten op zorgwekkende zorgmijders, zoals ze die noemen. Het blijkt dat ze daar in de praktijk echter niet voldoende aan toe komen. Ik heb dat voor mijn studie Social Work onderzocht bij de buurtteams in Utrecht en geprobeerd in kaart te brengen hoe dat komt. Ik hoorde vaak dat men het spannend vond, een beetje eng, om iemand te benaderen die niks van zorgverleners moet hebben. En dat begrijp ik wel: je wordt weleens uitgescholden ja. Iemand die zorg afhoudt, zal vaak ook als zodanig reageren. En zorgverleners vragen zich soms ook af of het wel bij hen past, zich bemoeien met mensen die dat niet willen. Maar ze moeten het wel doen.’
Betrouwbaar zijn
Zelf stapt Peeters al jaren af op mensen die in de categorie zorgmijders vallen. Het gaat volgens hem vaak om mensen die in het verleden contact hebben gehad met de ggz, daarin teleurgesteld zijn geraakt en daarmee het vertrouwen in de hulpverlening hebben verloren. ‘Daardoor krijgen zij niet de hulp die ze nodig hebben. Vanuit mijn humane gedachtegoed, om het zo maar te noemen, vind ik dat erg. Ik wil deze mensen helpen om de hulp weer samen op te starten’, vertelt Peeters. Hij legt uit dat in Utrecht wijkgerichte gebiedsteams actief zijn om mensen te helpen. Mensen met ernstige problematiek en vaak ook een verslaving – vaak zijn ze ook in aanraking geweest met de politie – komen bij het overkoepelende gebiedsteam van Altrecht onder de aandacht, dat stadsbreed werkt. En daar werkt Peeters.
Hoe doet hij dat, deze categorie mensen verleiden om toch hulp te accepteren en daarmee stappen te zetten naar een beter leven? ‘Het is eigenlijk heel simpel: ik klamp ze aan en zeg dat ze moeten weten dat ik er voor hen ben. En dat ik morgen weer terug kom. Ik laat merken dat ik er niet ben als hulpverlener, maar als Huub, en dat ik benieuwd ben naar het levensverhaal van diegene. Ik zie niet een drugsverslaafde of een psychiatrisch patiënt, ik zie een mens. Dan is het eerste contact gelegd. Het is belangrijk dat je betrouwbaar bent. Als je zegt dat je morgen terugkomt, moet je dat ook echt doen. Dan kan er iets ontspruiten waardoor zo iemand denkt “die Huub is niet zo verkeerd”. Dan kan ik het gesprek op hun persoonlijke situatie brengen. Ik kan bijvoorbeeld zeggen “ik zie dat je moeite hebt met de dagbesteding, of met je huis op orde te houden, zou je daar misschien iets mee willen?”. Als je het vertrouwen hebt gewonnen willen ze dat vaak wel.’
Dagje strand
Het is zonder meer een lang traject, zegt Peeters. En het is ook niet altijd gemakkelijk. Daarom werken ze in het team van Altrecht met een gedeelde caseload: als iemand het even niet kan opbrengen, kan een casus gedeeld worden met een collega. Maar successen geven enorm veel voldoening. Dat staat voor Peeters als een paal boven water. ‘Het gaat om kleine stapjes. Ik had laatst contact met iemand die aan drugs verslaafd was, geen contact meer had met zijn familie en via de politie bij ons terecht kwam. Bij zo iemand ga ik langs om kennis te maken. Dan vraag ik wat ie leuk vindt. Hij hield van fietsen, dus gingen we af en toe een stukje fietsen. We zijn zelfs een dagje naar het strand geweest, want hij had nog nooit de zee gezien. Zijn moeder nam hem nooit mee, zei hij. Het liefst wilde hij weer contact met z’n moeder hebben, maar zij wilde dat alleen als hij geen drugs meer zou gebruiken. Dat was voor hem een motivatie om, met hulp, met drugs te stoppen. Nu heeft hij weer contact met zijn moeder. Ik ga in zo’n traject dan niet zeggen dat hij moet stoppen met drugs, maar ik vraag wat het hem waard is om weer in contact te zijn met zijn moeder.’
Deze aanpak is absoluut arbeidsintensief, dat beaamt Peeters direct. Maar voor hem is het belangrijk dat zo iemand als deze cliënt weer beter in zijn leven komt te staan. En uiteindelijk levert het geld op, zo redeneert Peeters: ‘Als zo iemand verder afglijdt, uiteindelijk meer zorg nodig heeft en wordt opgenomen of in de criminaliteit belandt, kost dat de maatschappij veel meer geld dan mijn inzet. Dat moeten de zorgverzekeraars ook wat meer gaan zien.’
Evidence based
Dat bemoeizorg bewezen effectief is, toonde onder andere dr. Diana Roeg aan. Zij onderzocht de effecten van bemoeizorg bij verschillende bemoeizorgteams in Brabant. Nadat de bemoeizorgteams een traject hadden ingezet, nam de kwaliteit van leven van de cliënten aanzienlijk toe. Dit effect hield stand tot minstens zes maanden na de afsluiting van een bemoeizorgtraject. Bemoeizorg had daarnaast een gunstig effect op de ernst van de problematiek: deze nam af gedurende de bemoeizorg en na beëindiging zette deze verbetering door. Verder was er een klein gunstig effect op de relatie (binding) tussen hulpverlener en cliënt, en op de problemen met doorverwijzen naar de reguliere voorzieningen. Zes maanden na het beëindigen van de bemoeizorg was bijna 64 procent van de cliënten nog in zorg. De overigen hadden geen hulp meer nodig of waren uit beeld verdwenen. Cliënten gaven de bemoeizorg gemiddeld een rapportcijfer van 8,4. Dit was een punt hoger dan het cijfer waarmee cliënten uit de ambulante geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg in eerdere onderzoeken hun zorg waardeerden. De evidence-based status van bemoeizorg is door dit onderzoek sterk verbeterd: bemoeizorg werkt levert winst op voor cliënten. Dit is ook de ervaring van Peeters.
Een pakje shag
Goed, terug naar het spel en de totstandkoming ervan. Peeters had dus geconstateerd dat medewerkers van buurtteams het soms lastig vinden om zomaar op iemand af te stappen die dat niet wil. Toen hij voor zijn studie een product moest maken dat meerwaarde heeft voor de organisatie en de cliënt, bedacht hij het Bemoei je er (niet) mee-spel. Het is een interactief spel dat uitnodigt om samen actief na te denken over bemoeizorg. Het bestaat uit kaartjes met vragen, links of opdrachten in vijf verschillende categorieën, en een dobbelsteen met gekleurde vlakken. De spelregels zijn simpel: gooien en een kaartje met een specifieke kleur pakken. Aan bod komen morele kwesties, competenties, ethische vragen, dilemma’s et cetera. Bijvoorbeeld: je staat voor de tiende keer bij iemand voor de deur om met hem in gesprek proberen te raken. Deze persoon zegt dat hij wel wil praten in ruil voor een pakje shag. Koop je dat pakje shag of niet? Peeters: ‘Veel mensen zeggen nee. Maar het dilemma is natuurlijk wel dat je in gesprek wil, en dat pakje shag helpt. Hierover ga je door dat spel in gesprek. Een andere vraag is bijvoorbeeld wie je in jouw team goed vindt in bemoeizorg en waarom.’ Peeters zou dat pakje shag overigens wel kopen.
Een soort liefde
Het buurtteam waar Peeters begon met het spel was direct enthousiast en al snel wilde alle andere Utrechtse buurtteams het spel ook aanschaffen. Ze zagen duidelijk de meerwaarde ervan in. Via mond-tot-mond-reclame ging het balletje rollen: inmiddels heeft hij 110 spellen verkocht. Onder andere teams binnen Altrecht, RIBW Lister, Kwintes, Jellinek, Parnassia, diverse ggd’s, het Leger des Heils, GGZ Noord-Holland-Noord en Social Team Zeist hebben het inmiddels aangeschaft en werken ermee. Peeters lacht: ‘Dit was oorspronkelijk nooit mijn bedoeling, maar ik ben er wel erg blij mee. Ik bereik ermee dat teams gaan nadenken over hoe ze bemoeizorg kunnen inzetten. Dat vind ik belangrijk.’ Inmiddels is het balletje verder gaan rollen en geeft Peeters les over bemoeizorg aan de Hogeschool Utrecht bij de opleiding Social Work, die hij zelf volgde. Hij vond dat hij dat zelf beter kon en bood zich aan als docent. ‘Ik vond het veel te theoretisch. Studenten moeten praktijksituaties voorgelegd krijgen waarover ze gaan nadenken. Ik probeer uit te leggen dat contact leggen het belangrijkste is, en er zijn! Als je verdrietig bent, of blij, dan wil je aandacht. Maar veel mensen zijn alleen. Hoe mooi is het dan dat jij die aandacht kunt geven? Vanuit die aandacht voelt de ander zich gezien en erkend, waardoor hij of zij genegen is open te staan voor contact. Dat is een soort liefde toch? Dat probeer ik hen te leren.’