Ergens tussen hemel en aarde keert mijn gezicht naar de zon. Haar warmte kalmeert me. Omarmt me. In mijn oren enkel de wind.
Nog licht nahijgend van mijn angstige vlucht de trap op, ontdek ik met knipperende ogen en luid bonkend hart langzaam mijn omgeving.
Ik ben terug op het dak dat ik in mijn herbelevingen regelmatig en onvrijwillig bezoek. Beduusd laat ik me zakken en ga zitten met de grote ventilatiebuizen steunend in mijn rug.
Een stukje voor me passeert een grote meeuw. Zijn gevliesde poten krommen soepel over de onveranderde grote kiezels.
Geïnspireerd trek ik mijn schoenen en sokken uit. De bollingen voelen onbekend en warm onder mijn voetzolen.
Maar ook instabiel.
Ik strek mijn armen uit voor extra evenwicht.
De meeuw slaakt een langgerekte kreet en uit de wolkenloze lucht boven onze hoofden cirkelt het antwoord omlaag. Een zwerm meeuwen zweeft traag elegant in de hoogte.
Grenzeloos. Schijnbaar gewichtloos. Vrij.
De meeuw voor me trippelt doelbewust naar de rand en klemt zijn gewebde poten met heldere tikgeluidjes over de metalen strip.
Hij slaakt nog een kreet naar zijn soortgenoten die geduldig boven ons zijn blijven zweven.
Ik volg jaloers hun lome cirkels in de thermiekbel.
De dakmeeuw strekt zijn vleugels en laat los met een krachtige slag. Hoger en hoger, de grote vrije ruimte in, niet langer belast met de zwaartekracht.
Ik maak mijn besluit.
Ik maak me vrij.
Ik krom mijn tenen om de rand. Strek mijn armen uit als waren het vleugels.
De schreeuw verstomt in mijn keel. Mijn vlucht duikelt omlaag.
Bevrijd.
Ik vlieg.
Heel even.
”Zullen we eens wat dieper op je verlangen naar bevrijding ingaan?” onderbreekt de vertrouwde stem van mijn trauma-psychotherapeut mijn duikvlucht na een korte stilte vanuit de verte. Hij haalt me terug naar het Hier en Nu.
Door het open raam hoor ik de gefrustreerde krijs van een overvliegende meeuw.