Toen ze stierf was ze eenentwintig jaar oud. Ik was samen met mijn collega’s bij haar toen ze in kritieke toestand de ambulance in werd geschoven. Ik weet niet hoeveel psychiaters ze heeft gehad, maar ik was de laatste. In de twee jaar dat ik haar behandelaar was, was ik erg druk met haar geweest. Maar vanaf hier was er voor mij niets meer te doen en nam haar familie het over. Ik moest natuurlijk wel dingen regelen. Ik moest mensen informeren, brieven schrijven en dossiers bijwerken. Ik moest werken en verder leven, zoals ik tot die dag altijd had gedaan.
Ik wist al lang dat ik niet iedereen kon redden en dat ik niet meer kon doen dan mijn best. En in dit geval leken veel mensen dat ook genoeg te vinden. Er was geen boosheid, er waren geen verwijten, vooral dankbaarheid. Zowel van mijn collega’s, die steeds vol vertrouwen deden wat ik van ze vroeg, als van haar familie.
Hierna vond ik dat ik van alles zelf moest doen. Ik moest laten zien dat ik dit aankon. Dat was toch ook zo? Ik had dit vaker meegemaakt. Ik had geen hulp nodig bij het schrijven van het verslag en ik was het logische aanspreekpunt bij de officiële bespreking. Blijkbaar was ik ook degene die voor mij op moest komen toen de voorzitter op nogal botte wijze mijn verslag afkraakte. En toen ik hierna moest huilen was ik degene die het zich aan moest trekken toen werd gezegd dat ik misschien over betrokken was geraakt.
Een jaar eerder had ik het gevoel dat ik mijn werk eindelijk snapte. Dat het soms moeilijk en zwaar was, maar dat dat erbij hoorde en dat ik het aankon. Maar nu voelde ik me kwetsbaarder dan ooit. Ik snapte niet dat ik zo van slag kon zijn, terwijl ik, volgens de officiële conclusie, niets verkeerd had gedaan. Dus maandenlang vond ik dat ik geen reden had om steun te vragen. Totdat ik ontdekte dat mijn collega’s, die toch hetzelfde hadden meegemaakt als ik, niet iedere keer moesten huilen als ze aan haar dachten.
Binnenkort heb ik de eerste afspraak met een psycholoog. Ik blijf me ongemakkelijk voelen, bang dat ik daar straks voor niks zit. Ik ben benieuwd wat ik nodig heb om eindelijk te snappen dat ik gewoon een mens ben, zonder superkrachten en dat ik het niet alleen kan.