Al 50 minuten hoor ik de woorden van Harmen aan. Aangezien de meeste gesprekken dicht in de buurt van monologen komen, merkt hij waarschijnlijk niet dat er vandaag niets binnenkomt, al doe ik wel mijn best om zijn verhaal enigszins te volgen. Hoe moet ik duidelijk maken dat ik wil stoppen? Wanneer zeg ik het? Tegelijk slaat de vertwijfeling weer toe. Moet ik toch proberen langer te vechten? Maar ik kán niet meer. Ineens bereiken Harmens laatste woorden mijn hersenpan: “Vind je het goed als we daarmee de volgende gesprekken verdergaan?” Hoewel ik geen idee heb waarop hij doelt, haal ik diep adem: “Nou… eh… ik wil juist stoppen met de gesprekken.” Ik krimp nog verder in elkaar, toch wat bang voor zijn reactie. Nu breng ik hém in een lastig parket. Waarom doe je dit? Nu is hij vast teleurgesteld in je. Hij doet tenslotte al een halfjaar zijn best om mij uit het diepe dal te trekken en nu wil ik het alsnog opgeven. Dit had ik ook gewoon aan het begin moeten zeggen. Nu is de tijd al om en kom ik ineens hiermee.
Ondanks die gedachten word ik niet eens boos op mezelf. Ik voel niks meer, alleen een groot zwart gat vanbinnen. Als Harmen vraagt om verduidelijking, bazel ik wat over dat het lang genoeg geduurd heeft, dat ik hem niet verder wil lastigvallen, dat het toch geen zin heeft, dat het allemáál geen zin meer heeft, dat ik wil stoppen. “Ik wil gewoon niet meer”, fluister ik erachteraan. Aankijken durf ik hem niet meer. Het uur dat volgt, haalt Harmen alles uit de kast om begrip te tonen, nabijheid te bieden. Hij is er. En ergens, heel diep vanbinnen, is dat fijn. Op het moment dat hij even iets gaat uitprinten, voelt het ineens kil in de kamer. Bij terugkomst heeft hij een formulier in zijn handen. Direct herken ik een antisuïcidecontract. ‘Er is geen significant verschil in het aantal suïcidepogingen zonder of met contract’, duikt ineens uit mijn geheugen op.
We vullen het preventieplan in, waarna Harmen vraagt om te tekenen. Ik kan dit niet. IK KAN DIT NIET. “Heeft het voor jou juridische consequenties?”, vraag ik hem. Nu maak je het echt te moeilijk, dit mag je hem niet aandoen. Hierop heeft hij vast geen antwoord. “Dit is het protocol hier”, zegt hij zacht en tegelijk begripvol. Hij ziet het. Hij ziet hoe zwaar ik dit vind. Naam, handtekening, datum, staat er onder elkaar. Ik vul mijn naam in, mijn pen blijft zweven bij de tweede regel. Harmen doet alsof hij bezig is. Maar als ik eerst de datum invul, kijkt hij verrast op. Zie je, hij vond dat ik snel doorging, maar ik vulde eerst de derde regel in. Wat zou hij nu denken? Na drie minuten zet ik een gehaaste krabbel bij de tweede regel. Wanneer ik opkijk terwijl ik het papier naar hem toeschuif, zie ik medeleven in Harmens blik. Snel sla ik mijn ogen neer.