Als misdaad en psychiatrie samengaan
Het lijkt zo eenvoudig: misdadigers gaan naar de gevangenis, mensen met een psychiatrisch probleem gaan naar de psychiater, of in ieder geval naar de GGZ. De realiteit is ingewikkelder: meer dan driekwart van de gedetineerden in ‘gewone’ gevangenissen heeft een psychiatrische stoornis of verslaving gehad. En 56,6 procent kampt daar nog steeds mee. Die cijfers zijn uit 2009 en het ministerie kondigde op grond van die cijfers aan het aantal psychiatrische zorgplaatsen in de gevangenissen te verdubbelen.
Vanuit het andere perspectief, de GGZ, lijkt het niet waarschijnlijk dat de meerderheid van de cliënten op het criminele pad is, of is geweest. Wél gebeurt het dat iemand in een psychose dingen doet die wettelijk niet zijn toegestaan. Als dat delict niet al te ernstig is en overduidelijk een gevolg is van de psychose, wordt het meestal in een vroeg stadium door de vingers gezien en belandt iemand via het politiebureau alsnog bij de reguliere GGZ. Maar als het delict ernstiger is en het gevolg van verslaving, Licht Verstandelijke Beperking (LVB) of persoonlijkheidsstoornis? Anders gezegd, als iemand minstens voor een deel toerekeningsvatbaar is, of het delict te zwaar is om door de vingers te zien, wat dan? Daarvoor bestaat de forensische psychiatrie, een discipline die een raakvlak is tussen de wereld van de GGZ en de wereld van het Openbaar Ministerie.
De Forensische psychiatrie richt zich op mensen die met de rechterlijke macht in aanraking zijn gekomen en die psychiatrische zorg behoeven. Deze zorg kan vrijwillig worden aangenomen, maar ook als voorwaarde worden gesteld of verplicht worden opgelegd in een vonnis.
In Nederland kan men op verschillende manieren in aanraking komen met de forensische psychiatrie. Een veroordeling tot TBS met dwangverpleging is de zwaarste. Ook via een terbeschikkingstelling met voorwaarden kan een rechter opname afdwingen. Via de afdeling IFZ van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie kunnen veroordeelden eventueel (een deel) van hun straf of voorarrest inruilen voor een keuze tot behandeling in de forensische psychiatrie. Hiervoor kunnen ze ook aangemeld worden door de penitentiaire inrichting van plaatsing. Vaak acht men deze mensen ’detentieongeschikt’. Ook via de Wet BOPZ kunnen mensen worden geplaatst binnen de forensische psychiatrie.
Twee werelden, dus ook tweemaal zoveel voetangels en klemmen, waarvan er een paar in dit artikel naar voren komen.
Op het politiebureau
Het begint al bij de crisisdiensten, op het politiebureau. Als bij een verdachte van een strafbaar feit een psychiatrische stoornis wordt vermoed, wordt in de regel de crisisdienst ingeschakeld voor een beoordeling. Uit onderzoek (2015) komt naar voren dat GGZ-psychiaters niet of nauwelijks op de hoogte zijn van de mogelijkheid tot spoedplaatsing in enkele van de vier penitentiair psychiatrisch centra (PPC) die 24 uur per dag en 7 dagen per week personen kunnen opnemen. Bovendien hebben de GGZ-psychiaters een te negatief beeld van de mogelijkheden tot stabilisatie, diagnostiek en behandeling in detentie, en is voor hen ook de (acute) route hiernaartoe onduidelijk.
Het onderzoek bracht meer communicatiestoornissen en meningsverschillen aan het licht. Zo bleek er een verschil in interpretatie en toepassing van de term ‘detentieongeschiktheid’ te bestaan tussen de GGZ-psychiaters en hun forensische collega’s. Bijna alle geïnterviewde forensisch psychiaters meenden dat de term ‘detentieongeschiktheid’ op grond van ernstige psychiatrische problematiek haast niet meer van toepassing is sinds deze groep vanaf 2009 terecht kan in één van de vier landelijke PPC’s: ‘Een [patiënt met een] ‘gewoon’ psychotisch, manisch of depressief beeld kan uitstekend terecht op een PPC, uitzonderingen daargelaten. Daarnaast zijn de PPC’s buitengewoon bekwaam agressie en geweld het hoofd te bieden.’ (Ernstige) psychiatrische stoornissen en/of somatische aandoeningen waren voor de GGZ-psychiaters echter reden om de verdachte (gedwongen) op te nemen in de GGZ of in een algemeen ziekenhuis. Indirect verklaarden ze de verdachte hiermee detentieongeschikt, wat feitelijk hun taak niet is.
Op hun beurt zagen de GGZ-psychiaters een ‘Bad or mad’-denken bij Justitie: “We hebben het idee dat justitie haar strafrechtelijke beleid bijstuurt op het moment dat wij psychiatrie signaleren en dan de zaak seponeren omdat - niet geheel op de feiten gebaseerd - een delict wordt toegeschreven aan een psychiatrisch toestandsbeeld. Daarbij lijkt justitie een IBS of een RM als een vervangende straf te zien. Als we een verdachte gedwongen opnemen in de GGZ vervalt justitiële vervolging. De wet Bopz neemt in die gevallen de rol van het strafrecht – te weten bescherming van de maatschappij – op onterechte gronden over.”
Het voeren van dat ‘of/of-beleid’ (óf straf óf behandeling) door justitie stuitte op weerstand bij de GGZ-psychiaters. “De gemiddelde patiënt met schizofrenie weet namelijk ook wel dat je geen fiets mag stelen”, merkte een van hen op, “en het is cognitief gedragsmatig belangrijk dat je naar psychiatrisch patiënten dezelfde grenzen stelt als naar niet-psychiatrisch patiënten.”
Voor de rechtbank
Een rechter kan alléén TBS opleggen aan een verdachte wanneer hij psychiatrische problemen heeft die (mede) geleid hebben tot het plegen van het delict. Voordat de rechter zijn vonnis uitspreekt, wordt daarom zorgvuldig onderzocht of er inderdaad sprake is van psychiatrische problematiek. Dit doen deskundigen van het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie).
Dat het NIFP geen eenvoudige taak heeft, blijkt bijvoorbeeld bij de Noorse massamoordenaar Breivik, die in 2011 twee aanslagen in Noorwegen pleegde, die in totaal 77 mensen het leven kostte. De daad was goed voorbereid, hij verklaarde het te hebben gedaan uit liefde voor zijn volk en wenste niet ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard. Tweemaal is Breivik door een team deskundigen psychiatrisch onderzocht, met tweemaal een verschillende uitslag. De eerste keer werd hij ontoerekeningsvatbaar verklaard. De rechtbank liet een tweede onderzoek uitvoeren, met als uitslag toerekeningsvatbaar, zoals de overlevenden en de familie van de slachtoffers ook hoopten.
Het roept meteen de vraag op of bijvoorbeeld radicaliserende jongeren toerekeningsvatbaar zijn, of toch een psychiatrisch probleem hebben.
Dan zijn er nog de mensen die weigeren aan onderzoek mee te werken, of zeggen zich niets meer te herinneren. Dan wordt het lastig alle vragen volledig en sluitend te beantwoorden en stellige conclusies en adviezen te verbinden aan het onderzoek. Maar de weigering tot medewerking aan het gedragsdeskundig onderzoek hoeft uiteindelijk geen belemmering te vormen voor het opleggen van een TBS-maatregel door de rechter. De wet staat dat toe als de rechter de overtuiging heeft dat bij de betrokkene sprake is van een stoornis. Er zijn, ook recente, voorbeelden waar de rechter toch TBS op heeft gelegd terwijl onderzoek geweigerd was.
Als de rechter geen stoornis kan vaststellen moet hij er van uit gaan dat iemand volledig verantwoordelijk was voor het delict en kan hij besluiten een aanmerkelijk hogere straf op te leggen. Zo zijn er verdachten die weigeren mee te werken vanuit een stoornis. Of verdachten die zich het voorval niet kunnen herinneren en niet meewerken aan een onderzoek naar iets waar zij in hun ogen niks mee te maken hebben. Maar vanuit een bewuste berekening om geen TBS-maatregel opgelegd te krijgen wordt onderzoek natuurlijk ook geweigerd.
Recidivisten en de krantenkoppen
Het Nederlandse TBS-systeem is uniek. Niet voor niets is er grote internationale belangstelling voor het systeem, de professionele aanpak en de professionals die binnen dit systeem werken. Het systeem biedt de mogelijkheid om personen te behandelen die lijden aan een psychische of psychiatrische stoornis en waarvan de delictgevaarlijkheid is vastgesteld. Tevens biedt het de mogelijkheid om, indien dit onvoldoende effect heeft, de terugkeer naar de maatschappij van die personen te verhinderen.
Er is ook kritiek. Als je sommige media mag geloven, moet het systeem zo snel mogelijk afgeschaft. “Het sociale experiment TBS dat op u en de uwen wordt uitgevoerd”, schreef Pownedanderhalf jaar terug bijvoorbeeld. Nu is nuance niet iets waar Powned heel sterk in is, maar ook de iets serieuzere pers laat zich niet onbetuigd. Tik maar eens TBS-er in op Google en zie het resultaat. Het wekt inderdaad de indruk dat er iets behoorlijk mis is met het TBS-systeem.
Niet terecht, blijkt uit voortdurend onderzoek. Als de journalisten iets zorgvuldiger te werk zouden gaan, zouden ze achter een heel andere waarheid komen. “99,94 procent van alle TBS’ers op verlof ontsnapt niet (maar de rest krijgt alle aandacht)”, schreef onderzoeksjournalist Rianne Lachmeijer in De Correspondent in 2015. Het stuk beschrijft gedetailleerd hoe incidenten met ontsnapte TBS-ers uitvoerig worden uitgemeten in de pers, de reactie van de overheid daarop en vervolgens de negatieve effecten op het beleid. Met andere woorden: de ongenuanceerde krantenkoppen veroorzaken eerder problemen dan dat ze ze oplossen. Maar dat zal de Powned’s van deze wereld een zorg zijn.
Dit artikel is een licht gewijzigde versie van een artikel dat wij plaatsten in oktober 2017