Stanley woont sinds 1964 in een psychiatrische instelling
Stanley maakt zich zorgen dat het tussen hem en mij niet goed zit. Hij is even vergeten dat ik hem vanwege de corona-crisis niet kan bezoeken. En hij heeft dringend behoefte aan nieuwe dvd’s met science fiction films. Die bestelden we altijd bij bol.com als ik bij hem langs ging.
Stanley wordt deze week 74 jaar. Sinds 1964 woont hij in een psychiatrische inrichting. Hij was dus 18 jaar toen hij werd opgenomen. Mijn vermoedelijke diagnose: autisme. Ik heb er nooit naar gevraagd en niemand heeft mij iets verteld. Op zijn tafel staat een bakje met medicijnen die hij dagelijks moet slikken.
Stanley weet wat er in de wereld gebeurt. De hele dag staat BBC-news aan, als hij geen science fiction kijkt. Hij zegt er niets over en oordeelt nooit.
Hij is geboren in Londen, als kind van een Engelse vader en een Nederlandse moeder. Stanley was dol op zijn moeder. In zijn kamer hangt een getekend portret van haar. Meer weet ik niet over zijn verleden. Over zijn jeugd vertelt hij niets.
“Nee, laat maar”, antwoordt hij op vragen.
Zullen we eens rijden naar plaatsen waar je vroeger kwam?
“Nee, laat maar.”
Na zijn opname in de jaren zestig kwam hij vrijwel nooit meer buiten de poorten van de psychiatrische inrichting. Het heersende beleid kennelijk, destijds. Ook binnenshuis was hij vrijwel onzichtbaar, niemand tot last Hij vroeg en kreeg geen speciale aandacht.
Stanley was dik bevriend met Annie, een nicht van mijn moeder. Als ik haar opzocht en hij was toevallig in de buurt, dan verdween hij subiet en geruisloos.
Ik leerde Stanley pas in 2012 voorzichtig kennen aan het sterfbed van Annie, dat zes weken duurde. De hele dag zat hij bij haar, zwijgend, in zijn onafscheidelijke leren jas met bontkraag. Naast zijn stoel stond altijd een plastic tas. Met mijn vrouw en mij wisselde hij in eerste instantie amper een woord. Hij keek alleen maar. Was hij schuw en achterdochtig? Elke dag, precies drie minuten voor vijf uur in de middag, vertrok hij met zijn plastic tas. Eerst dacht ik dat hij ging eten. Later, toen hij wat spraakzamer werd en ik naar de inhoud van de plastic zak durfde te vragen, bleek dat een foute veronderstelling.
In de zak zat een transistorradio, die afgestemd stond op Radio Moscow. Stanley luisterde om 17, 19 en 21 uur naar de zender, dat in het nieuws veel aandacht besteedt aan de ruimtevaart, een onderwerp dat hem bijzonder boeit.
Op mijn beurt haalde ik mijn Iphone tevoorschijn. Ik maakte foto’s van Stanley, liet op Buienradar de aankomende sneeuwbuien zien, zette Radio Moscow op en met Youtube vertoonde ik de eerste stappen van Neil Armstrong op de maan. Zijn verwondering was groot, alsof hij net als een van zijn filmhelden naar de toekomst was geteleporteerd. Annie overleed en werd in een lijkwade opgebaard in het mortuarium van de inrichting, op een deel van het terrein waar Stanley nog nooit was geweest. Wat niemand van artsen en begeleiding verwachtte, gebeurde: hij ging mee om bij zijn vriendin kaarsjes aan te steken
De begrafenis zou volgens Annie’s wens in Hippolytushoef plaats vinden, tachtig kilometer verderop. Ik vroeg Stanley of hij erbij wilde zijn. “Alleen als jij gaat”, was zijn korte reactie. De begeleiding stond versteld.
In een smoezelig grijs pak stapte hij in de auto. Onderweg keek hij zijn ogen uit. De tomtom wees precies het kruispunt aan waar we voor het stoplicht stonden. En die windmolen, die had hij wel eens op de televisie gezien.
Na de begrafenis gingen we naar een eethuis, een gelegenheid die hij nog nooit van binnen had gezien. Stanley wees op de kaart naar de biefstuk. Zijn gebit bestond nog uit één verrotte kies en ik zag het drama al voor me: Stanley die zich verslikte in een brok taai vlees. Een uitsmijter op witbrood leek me een betere keuze, maar ik beloofde met hem snel de malste biefstuk van Noord-Holland te gaan eten. Als hij dat tenminste wilde. En zo zaten we een paar weken later in een afgeladen biefstukparadijs. Het sappige vlees had hij eerder op dan wij. De drukte deerde hem niet. Stanley genoot.
Jarenlang zat Stanley alleen maar in zijn met gordijnen verduisterde kamertje voorovergebogen televisie te kijken. Zijn stoel paste net naast zijn bed. De weinige bezittingen moesten dan van de grond op bed worden gelegd. Een gevangeniscel bood meer ruimte. Door de verkeerde houding was hij krom gegroeid. Op die stoel nuttigde hij ook zijn maaltijden. Alleen om zijn eten uit de keuken te halen, zware shag te roken en voor zijn wekelijkse douchebeurt verliet hij zijn kamer.
In de inrichting had hij geen enkele taak. Evenmin werd iets met hem gedaan of anderszins gestimuleerd tot een activiteit. Stanley had er waarschijnlijk toch geen zin in. De enkele keer dat hij iets nodig had, zoals kleding, dan werd dat door begeleiders voor hem geregeld. Andere patiënten haalden in het dorp tabak voor hem. Hij was totaal gehospitaliseerd.
Maar bij ons bleek niets meer van angst of weerstand om de wereld in te gaan. Hij ging mee naar cafés voor bier en bitterballen, en aan de kust aten we haring. In Noordwijk zat hij voor het eerst van zijn leven op het terras van een strandpaviljoen, glunderend en zich vergapend aan meisjes in bikini. Op de terugweg zongen we “glaasje op, laat je rijden”, het enige lied dat hij kent.
Ik liet hem kennismaken met de iPad, wat een van de grootste veranderingen in zijn leven zou betekenen. Hij wilde er ook een, maar ik vond dat hij dan mee moest naar de winkel. In het drukke centrum van de stad, waar hij nog nooit was geweest, kochten we samen de Ipad, waarmee hij niet alleen Radio Moscow kon beluisteren, filmpjes over de ruimtevaart kon zien, maar ook kon mailen, vooral met mij en een enkele keer met zijn halfbroer in Engeland.
In de inrichting was hij de eerste en ook jarenlang de enige met een iPad. Begeleiders hadden gedacht dat hij er niet mee om zou kunnen gaan. Maar het werd zijn belangrijkste bezit, waar hij niet meer zonder kan. Stanley raakt geheel van streek als het apparaat hapert. Elk half uur controleert hij of er mail is. Ik probeer dagelijks een foto te sturen. Ongeveer tweemaal per week stuurt Stanley een mail terug. Hij moet zich er voor inspannen, want schrijven is hij zo’n beetje verleerd. Meer dan: “Alles is goed met mij met jullie ook. Van Stanley dag” stond er eerst niet in.
In de loop van tijd werden zijn teksten wat langer. “Dank je wel voor de mooie foto. Alles is goed met mij. Het is mooie weer hier. Ik heb net brood met kaas in mijn kamer gegeten. Dit is alles voor nu van Stanley de groeten Weert”
In de inrichting kreeg hij een nieuwe vriendin, Eefje. Zij verhuisde kort daarna naar een centrum voor begeleid wonen. Stanley liet zich er wekelijks met een busje heenbrengen. Helemaal alleen maakte hij de reis, een nieuwe stap uit zijn isolement.
Het leek hem fijn om meer in de buurt van Eefje te zijn. Uit zichzelf liet hij zich op de wachtlijst van het centrum zetten. Na een half jaar was hij welkom. Stanley kreeg als bonus een grotere kamer met een zitje en eigen douche en toilet.
Eefje maakte zijn kamer gezellig met sanseveria’s in het raamkozijn. Maar ze wilde hem niet de hele dag over de vloer hebben. Niet meer dan twee middagen per week mocht hij haar bezoeken, bepaalde ze. Dan gingen ze naar het winkelcentrum aan de overkant om bij de snackbar een softijs te halen.
Maar Eefje is heel verzorgend. ’s Avonds wipt ze bij hem aan met Engelse drop of een liter gele vanillevla. Stanley is kilo’s aangekomen en het lopen gaat steeds moeilijker. Altijd zegt hij dat het goed gaat. Ik heb hem nog nooit over iets horen klagen. Zijn conditie wordt ook steeds slechter. Onlangs gingen we in de stad een nieuwe Ipad kopen. Om de vijftig meter moest hij uitrusten op adem te komen. Daarna overwon hij zijn trots en accepteerde een rollator.
Niet dat hij het hulpmiddel veel gebruikt. De grootste afstand die hij aflegt, is die van zijn kamer naar de plek waar hij zijn shaggie opsteekt, en terug. Maximaal dertig meter per keer, maar wel vele malen per dag.
Met de gezondheid van Eefje gaat het ook minder. Ze wil niet meer naar het winkelcentrum. Als ze samen zijn, maakt ze soep en zitten ze vooral te roken. Dat is ook gezellig, zegt Stanley.
We drinken ook al geen biertjes meer in het café. De instap in mijn auto is voor hem te laag. Maar dat vindt hij helemaal niet erg. Hij ondergaat alles gelaten. Zijn humeur lijdt er niet onder.
In de loop der tijd is hij steeds socialer geworden, belangstellender en minder achterdochtig. Hij stelt zelfs vragen. En hij praat ook meer met medebewoners. Op zijn kamer heeft hij telefoon gekregen. Elke dag belt hij mij. Om eerlijk te zijn, ik neem niet altijd op. Zijn leven is voor mij elke dag hetzelfde en hij is ook steeds moeilijker verstaanbaar.
Soms belt hij wel vijf maal op een dag. Dan weet ik dat hij nieuwe dvd’s wil. Soms spreekt hij het antwoordapparaat in en zegt alleen dat hij geld heeft klaarliggen van de vorige bestelling. Dat moet me verleiden te komen.
Hij was, denk ik, doodsbang dat vanwege het coronavirus ons contact verloren gaat. Maar we zoeken nu samen via de telefoon dvd’s uit. Na de bezorging van de films volgde dit mailtje: “Ik ben blij met de dvd-video’s. ik ben naar aan het kijken. Het was gezellig bij Eefje Weert. De wind is hard hier. Dankjewel voor de mooie foto’s en de e-mail. Alles is goed met mij. Dit is alles voor nu van Stanley de groeten Weert en Tineke. Daag.”
**********************
Weert Schenk is zelfstandig journalist, na 35 jaar onder andere voor regionale kranten en de Volkskrant te hebben gewerkt.
Dit artikel is met toestemming van Stanley en zijn begeleider gepubliceerd.