Mijn vader was nog maar een jochie van veertien toen hij van school af gehaald werd. Er was een baan voor hem gevonden als leerling-elektricien in het beroemde Utrechtse inktpot gebouw bij het oude station. Prachtig vond hij al die buisjes, draadjes en contactdozen. Hij kon toen niet bevroeden dat hij op zijn twintigste met vrouw en drie kleine kinderen daar om de hoek op een etage drie hoog achter zou wonen.
Op zijn zestiende moest hij meehelpen in het café van zijn ouders. Daar leerde hij toepen, en niet zo’n beetje ook. Jaren later kwamen we eens in mijn nieuwe buurtcafé waar hij aanschoof bij een stel halfdronken toepers. Een kwartier later verlieten we de gelegenheid, mijn vader liet trots de vijftien gulden zien die hij verdiend had.
Drie banen op een dag had hij om iedereen te kunnen voederen. Met zijn vader was hij vaak genoeg mee gegaan om ergens te behangen in de avonduren dus dat werd zijn belangrijkste bijverdienste. Hij stal een brommertje dat hij in het weekend opknapte om op maandagochtend om 7.00 uur paraat te zijn voor een eventuele nieuwe baan in Uithoorn, zo’n 25 kilometer verderop. De brommer begaf het zodat hij de laatste kilometers rennend moest afleggen. Precies op tijd kwam hij aan. Hij kreeg de baan.
Waar hij ook maar ging werken, hij ontpopte zich tot alleskunner en werd daarom natuurlijk zeer gewaardeerd. Tijdens beoordelingsgesprekken kreeg hij wel steevast te horen dat hij niet kon delegeren. Hij bleef het jongetje dat op zijn kamertje uren met een pannendeksel als stuur en een stok als versnellingspook de hele wereld rond reed. En het knaapje dat tijdens de vakantiekolonie een sleetje verstopte in de bosjes om er elke dag zeker van te zijn dat zijn dag in de sneeuw niet meer stuk kon, er waren slechts vijf sleetjes voor twaalf kinderen.
‘Wie is die man die op zondag het vlees snijdt’ gaat voor ons op. Hij was er niet of lag te slapen in zijn stoel. Tot hij met 57,5 vervroegd met pensioen ging. Versleten rug en een herseninfarct na de in zijn eentje verbouwde ouderlijke woning van mijn moeder waar we naar verhuisden. Ik kreeg een vader die op de voorgrond aanwezig was.
Bij alles wat ik hem vroeg zei hij: laat me eens kijken en dan wist ik dat hij het zou maken. Van een lampje op mijn afzuigkap tot versleten zolen op mijn favoriete laarzen. Laatst wilde ik dolgraag een kattenluikje voor mijn twee kleine hondjes. Pap was herstellende van de zoveelste hernia en lag met zijn decoupeerzaag op z’n knieën voor mijn achterdeur. Huilend kwam hij moeizaam overeind: ‘Ik kan het niet meer’.
Dat kattenluikje zit er in, hoor! Mijn vader, mijn held. Hij ligt nu al een paar nachten wakker omdat ik een kippenhokje wil in de tuin en hij daarvoor de tekeningen aan het maken is. Weldra heb ik hier kipjes lopen in een prachtig hokje, door mijn vader ontworpen en gemaakt. O, wat hou ik van je, Pap, dank je wel voor alles!
Lees hier andere columns van Niki Stoker