Een column van Niki Stoker
Het druilt als ik ’s avonds in het donker met mijn hondjes buiten loop. Opgetrokken schouders in een natte, neppe bontkraag. Ik kijk niet verder dan een meter voor me uit en denk tussen al mijn gedachten door, de stoeptegels te herkennen. Als ik schuw mijn blik iets verhoog op het moment dat ik denk mijn huis te naderen zie ik mijn auto niet voor de deur staan, die is knalrood dus dat ligt niet aan mij. Enkele seconden later realiseer ik me dat ik niet eens in mijn eigen straat ben. Ergens heb ik een afslag gemist. Compleet gedesillusioneerd tuur ik in de rondte en herken helemaal niets. Een dikke druppel regen valt vanuit een boom precies in mijn nek en baant zich een weggetje mijn trui in. ‘Vervrouw je, Stoker’, praat ik mezelf moed in. Ik draai me terug dat straatje in en verdomd na zo’n honderd meter begin ik mijn omgeving weer als herkenbaar te ervaren. Ik voel me zoals mensen die de top van de Mount Everest bereiken zich ongeveer moeten voelen. Heel kort maar toch even lekker mee genomen.
Als ik de sleutel in het slot van mijn nieuwe woning - vandaar ja - steek , komen haar muren al op me af. Er is helemaal niets mis met die muren, het is zelfs het mooiste, prettigste, prachtigste huis dat ik ooit had. Ik kocht het nadat ik anderhalf jaar op een bungalowpark woonde. Daar had ik een schattig klein bungalowtje en kwam ik er achter dat er heel veel meer óver elkaar, dan mét elkaar gepraat werd. Ik had er een ‘vriendin’ waarbij ik regelmatig in vertrouwen mijn hart uitstortte. Ik vond het zo raar dat mensen zo vreemd naar me keken. Een enkeling vroeg hoe het nou toch met me ging na mijn manie in Afrika. Huw?
Mijn nieuwe huis past mij als een oude jas en vanaf de eerste seconde voelde ik me er thuis. Twee dagen na de verhuizing, die overdreven soepel verlopen was, terwijl zo’n actie in de top 5 stressvolle gebeurtenissen staat, omdat ik op dat moment nogal hypomaan was, waren alle dozen uitgepakt en straalde de gezelligheid van diezelfde muren.
In het kleine, witte halletje schudden de honden zich uit terwijl ik de handdoek om ze te drogen pak. Ik zie overal duizenden zwarte spatjes. Omdat ik werkelijk alles vergeet en stijf sta van de medicatie loop ik direct door naar mijn To Do lijst en schrijf op ‘Duizenden spatjes’, als geheugensteun voor het schoonmaken ervan.
Daar zit ik dan weer. Ja hoor, via de muren vlieg ik tegen het plafond. Vroeger was ik regelmatig bang dat ik helemaal alleen over zou blijven. Oud en alleen zijn, dat beangstigde me. Altijd heb ik voldoende en lieve mensen om me heen gehad. Ik had een man, en nog één, vriendinnen en vrienden. Tijdens mijn laatste en hoogste manie heb ik na de crematie van mijn man veel vijanden gemaakt door vier dagen erna te vertrekken naar mijn Afrikaanse grote liefde met de bedoeling nooit meer terug te komen.
Natuurlijk kwam ik wél terug en niet zo’n klein beetje depressief ook. Ik vloog nog wat heen en weer maar zat uiteindelijk al best oud en heel erg alleen te zijn.
Ik had of kreeg ruzie met iedereen, zelfs mijn liefste en beste vriendin, die ik al bijna dertig jaar ken zie ik niet meer. Bijna nog erger is dat haar dochter, waar ik een soort tweede moeder voor was mij mijdt als de pest. Drieëntwintig jaar geleden had ik haar voelen bewegen met mijn hand op haar moeders buik. Mijn ouders waren boos en heel verdrietig enzovoort. Ik heb gekwetst! Ik heb mensen vreselijk veel pijn gedaan en ze bezorgd gemaakt. Ja, tijdens mijn manie ging ik over lijken. Nu sorry zeggen is het zelfde als een bom op een stad gooien en daarna zeggen dat het niet de bedoeling was burgerslachtoffers te maken. De grond voor hun voeten kussen is weer wat overdreven. Zoals zo vaak weet ik ook hier geen middenweg te vinden. Een aantal belangrijke contacten zijn inmiddels hersteld maar de meeste niet.
Mijn grootste angst was werkelijkheid geworden. Ik was helemaal alleen. Het is die angst die ik uiteindelijk heb uitgedaagd om me recht in mijn ogen te kijken. Ik heb geschreeuwd ‘Wie is er hier godverdomme de baas?’. Ja, mijn nieuwe buren begonnen ook een beetje raar naar me te kijken maar dat heb ik getackeld door ze op oliebollen en Glühwein te trakteren en zo normaal mogelijk te doen. Al met al ben ik inmiddels minder alleen en heb ik zelfs een aantal nieuwe mensen ontmoet . Maar toch nog te vaak loop ik tegen de muren te kletsen en vertel ik ze dat ik zo bang ben om knettergek te worden, wat dat dan ook mag zijn . Ik voel me een stuk sterker en minder bang, dat wel.
Als ik in mijn manische, knalrode autootje door de stad rij, zéker zomers met het dak er af door het centrum van Amsterdam met Nina Simone’s Mr Bojangles net iets te hard uit de speakers, gaat er een soort trots door me heen. Niet vanwege de Cabrio maar omdat ik er überhaupt nog ben., alles overleefd heb. Als ik maar niet word aangehouden door de politie want bijna alle doosjes van de pilletjes die ik slik om het allemaal een beetje te kunnen behappen hebben een geel stickertje. Tot nu toe heb ik geluk.
Vanmorgen keek ik op mijn To Do lijst en zag staan ‘duizenden spatjes’ en begreep bij god niet waar dat op sloeg. Vond het wel een mooie titel.
Lees hier andere columns van Niki Stoker