Vroeger had ik een oud oom. Hij was de broer van mijn oma en de oom van mijn moeder. Zij vertelde me altijd dat Ome Henk alles had gedaan wat god verboden had. Maar dat hij in de oorlog ook het gezin van tien kinderen waar zij uit voortkwam al stelend en rovend in leven had gehouden. Tot ergernis van mijn overgroot oma verdween hij soms zomaar een week. Hij was dan ergens in Amsterdam aan het hoeren en snoeren. Wel liet hij dan een taxichauffeur een pond paling bij zijn moeder in Utrecht brengen. Daar was ze zo gek op. Altijd kwam hij weer boven water. Geheel berooid en stinkend naar verschraald bier.
Als meisje woonde ik een tijdje in de zelfde straat als hij en kookte mijn moeder elke avond een portie voor hem mee. Een aantal jaren liep ik elke dag met een bord eten van nummer 1 naar nummer 17. Ik heb me altijd afgevraagd of hij dat op at of weg flikkerde. Ik zette het bord dan voor hem neer op zo’n tafelkleed van Toon Herman’s Sinterklaas. Zijn zware, glazen en propvolle asbak had door de jaren heen een duidelijke afdruk achter gelaten. Altijd een pijpje Amstel binnen handbereik en een zwaar sjekkie tussen zijn lippen. Innig tevreden zat hij daar naar zijn duiven in de tuin te kijken, ongeschoren en met zijn haar in de war in een vest dat volgens mij rechtop bleef staan als hij het uit deed.
Hij vertelde prachtige verhalen over zijn leven en ik luisterde met open mond en rode oren. Zo vertelde hij over zijn huwelijk met Zwarte Anna, ‘de grootste hoer’ van Amsterdam. In die tijd was hij pooier. Hij trouwde haar om te kunnen zorgen voor haar twee dochters, die hem tot aan zijn dood hebben na gelopen. Iedereen sprak er schande van. “Maar”, zei hij, “je moet altijd schijt aan alles en iedereen hebben en nooit, nooit ruzie met jezelf krijgen”. Hij stierf op zijn vierenzeventigste, aan keelkanker. Hij had er helemaal vrede mee.
Volgens mij zit hij in het vagevuur uit zijn favoriete mop. Daar is het druk en erg gezellig. Hij komt er veel oude bekende tegen. Er speelt een groot orkest en het bier vloeit rijkelijk. Petrus had hem ook de hemel laten zien tijdens de rondleiding. Daar zaten wat mensen te schaken en er speelde een pianist. “Heel erg mooi hier, maar een beetje stil. Waarom speelt hier geen orkest?” Waarop Petrus antwoordde: “Voor die paar mensen gaan we niet een hele band op laten draven!” Ik kan zijn bulderlach nóg horen.
De laatste tijd moet ik regelmatig aan hem denken omdat ik heel veel aan tafel zit te drinken en te roken. Uren kijkend naar de kippen in de tuin. Voel me er alleen niet zo blij mee. Misschien is een depressie wel eigenlijk ruzie met jezelf hebben? Loop je de schuld te sjouwen die anderen je toebedelen. Na vier maanden dip hou ik er mee op, bekijk het maar. Genoeg gelachen! Ik ga wat leuks doen. Mijn Ome Henk zei altijd dat je veel langer dood bent dan levend en dat je er dus maar beter van kan genieten. Ik neem nog een laatste neut en proost op zijn leven. Morgen ga ik alles anders doen!
Lees hier andere columns van Niki Stoker