‘Je bent een waanzinnige vrouw’, hoor ik wel eens. Ik neem het in me op als versgebakken zoete koek. Volgens het woordenboek noemt men mij echter krankzinnig, wat volgens datzelfde boek weer geestesziek betekent. Zo beland je, zonder dat je het door hebt, regelrecht in een gesticht, als je niet uitkijkt. Want het is waar, denk ik diep van binnen. Overigens wordt het goed bedoeld. Stel je voor zeg.
Stigma. Ik heb er nooit zo over nagedacht. In mijn arbeidsverleden bijvoorbeeld heb ik er nooit iets van gemerkt, ik heb dan ook nog geen dag betaald gewerkt.
Was het stigmatiserend toen ik opgenomen was op een psychiatrische afdeling en voor het glazen kantoortje van de verpleegkundigen in mijn pyjamaatje, zwaar depressief stond te smachten naar mijn slaapmedicatie en iedereen deed alsof ik niet bestond? Toen er, na eindeloos wachten toch nog iemand naar buiten kwam met mijn pilletjes, bespeurde ik een houding die uitwasemde dat ik gestoord was, en zij niet. Zij had macht over mijn nachtrust en dat moet ze, misschien onbewust, lekker gevonden hebben.
Was het een vorm van stigma dat ik daar te horen kreeg dat de periode vóór de opname een tijd van ziekte bleek te zijn? Ik had me juist eindelijk, en naar mijn mening voor altijd, supergelukkig gevoeld. Dat was even slikken.
Sindsdien probeer ik me aan te leren om te zeggen dat ik een manisch-depressieve stoornis heb in plaats van te melden dat ik het bén. Ik ben toch nog veel meer dan alleen deze ziekte, maak ik mezelf wijs. Ziekte! Wat een rotwoord.
Er zijn vast veel meer voorbeelden te noemen, maar ik ben me er nooit echt bewust van geweest. De negatieve invloed ervan is me, gelukkig vaak ontgaan, al zullen de gevolgen onbewust hun negatieve werking hebben gehad.
Nee, dan zelf-stigma! Is dat wellicht nog verwoestender? Ik ben er geweldig goed in, ik zou me er zelfs voor op de borst kunnen slaan, maar dat zit niet zo in mijn aard. Vertrouwder is het om te denken dat ik nergens goed in ben, dat past me als een oude jas. Het idee dat ik volkomen onbelangrijk en nutteloos ben is er flink ingesleten.
Zo stopte ik laatst voor de 388ste keer met roken. Na een hele week van trillen op mijn wankelbare grondvesten, gaf ik het op. Een grotere looser bestond er niet! Zie je wel, ik kan ook niks, alles mislukt áltijd en het wordt toch nóóit iets met mij! Ik voel me waardeloos en wil opeens weer vreselijk dood. Na uren tegen me aan laten praten door mensen die het tegendeel van deze statements willen bewijzen, word ik weer een beetje rustig en zie dat het leven ook wel lachen kan zijn. De Oxazepam kan de kast weer in.
Op mijn scheurkalender stond een tijdje terug de kreet ‘Eigenliefde is jezelf zien als het juweel dat je in werkelijkheid bent’. Dat is een hele klus, maar het gaf me hoop.
Ik ben toch niet gek!
Lees hier andere columns van Niki Stoker