Ze hingen wat rond in de gang bij de koffieautomaat. In dit nieuwe gebouw was geen wachtruimte, ze moesten het met de gang doen. Iedere twee weken kwamen ze twee uur lang bij elkaar. De meesten van hen sloegen zelden een bijeenkomst over, zo belangrijk vonden ze deze lotgenotengroep. “Komen jullie?”, klonk het van achter hen. Sociaal-psychiatrisch verpleegkundige Carla, die de groep al jaren begeleidde, kwam hen ophalen.
Eenmaal gezeten aan de in een cirkel geplaatste tafeltjes, telde Carla de aanwezigen. “We zijn vandaag met z’n achten, dus we gaan uit van tien minuten spreektijd per persoon, dan hebben we ruimte om wat uit te lopen en nog wat na te praten.”
Een voor een spraken de deelnemers aan deze lotgenotengroep in het Autismecentrum. Over dingen die momenteel in hun leven speelden, over zorgen op hun werk, over de stress die de uitkerende instantie hen bezorgde. Over hun vaak moeizame relaties met partners, kinderen, familieleden, vrienden, kennissen, buren.
Joost vertelde over de crisis waarin zijn huwelijk verkeerde. Hoezeer hij zijn best ook deed, hij kreeg het maar niet voor elkaar zijn vrouw te bieden wat zij van hem nodig had. Hun zoontje leed er zwaar onder. Joost was al een tijdje uit huis, had een eigen flatje en probeerde vanuit die situatie aan de relatie met zijn vrouw te werken. Hij vond het enorm moeilijk om te begrijpen wat zij van wilde. Carla probeerde hem zo goed mogelijk te adviseren. De groepsleden kwamen met suggesties en opbeurende woorden voor Joost, die er duidelijk helemaal doorheen zat.
Daarna was het de beurt aan Jan, die problemen had met het UWV. Terwijl hij vertelde over de Wajong-herkeuring die hem in het vooruitzicht was gesteld, fladderde hij onrustig met zijn handen. Hij kreeg veel bijval van de collega-Wajongers in de groep, die zich in een vergelijkbare situatie bevonden. Niemand van hen kon een logische reden bedenken waarom je als volledig arbeidsongeschikte autist ineens niet meer arbeidsongeschikt zou zijn. Autisme ging immers niet over en de veranderende eisen van de maatschappij maakten het functioneren met de jaren juist moeilijker, zeker niet makkelijker. De groep kon voor Jan niet veel meer doen dan hem laten weten dat hij niet alleen was, dat anderen hetzelfde overkwam en dat ze hem volledig steunden.
Nina vertelde dat ze – na diverse mislukkingen – nu een goede hulpverlener gevonden leek te hebben om haar huis en haar leven op orde te krijgen. De groep was heel blij voor haar en was zeer geïnteresseerd in welke organisatie deze hulpverlener geregeld had.
Met een zo optimistisch mogelijk gesprek over leuke dingen die de groepsleden in het vooruitzicht hadden, werd de groep voor deze keer afgesloten. Pas over twee weken weer die enorm belangrijke herkenning van de problemen, van de gevoelens, van de manier van denken. En in de tussentijd moesten de groepsleden zich maar zo goed mogelijk zelf staande zien te houden in de niet-autistische wereld, waarin de niet-autisten wél dagelijks bij andere niet-autisten terecht konden.