De ingewikkelde relatie tussen geloof en psychische gezondheid
In ‘Oefening van berouw’, een van zijn dronkemansgedichten, schrijft Gerard Reve: ‘…van de ellende werd ik rooms-katholiek, / dus u begrijpt wat een wrak ik was en ook geestesziek’. De grote volksschrijver probeert te stoppen met drinken, neemt zijn toevlucht tot het geloof en komt er - o ironie – achter dat de roomse gemeenschap nog veel meer drinkt.
Uit recent samenvattend onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (Zock, 2017) bleek nog eens hoe ingewikkeld de relatie is tussen geloof en psychische gezondheid.
Een kleine meerderheid van de onderzoeken wijst uit dat religie inderdaad gepaard gaat met positieve effecten: sociale steun, stimulans tot prosociaal gedrag zoals vrijwilligerswerk, emotieregulering via rituelen, geeft een oriëntatiekader rond lijden, ziekte en dood, stimuleert positieve gevoelens zoals vergevingsgezindheid, en bevordert positieve coping dankzij een behulpzame relatie met God.
Intrinsieke versus extrinsieke religieuze oriëntatie
Maar daar staan diverse negatieve effecten tegenover: een straffende of afwezige God, nadelige of zelfs schadelijke interacties met kerkelijke figuren, geloofsopvattingen die angst veroorzaken en de religieuze gemeenschap als gesloten groep. In dat geval liggen depressiviteit, angststoornissen, godsdienstwanen en zelfs suïcidaliteit op de loer.
Al met al kan er geen algemene uitspraak worden gedaan of een bepaalde religieuze gedraging of overtuiging wel of niet gezond is. Dat is afhankelijk van variabelen zoals levensgeschiedenis, persoonlijkheid, maar ook de sociaal-culturele context waarin het geloven plaatsheeft.
Wel blijkt steeds dat een intrinsieke religieuze oriëntatie geassocieerd wordt met beter psychisch welzijn dan een extrinsieke oriëntatie. Met het laatste worden zaken bedoeld als: wie zit er op de eerste rij of helpt het meest bij de collecte? Deze meer uiterlijke omgang kan tot stress, schaamte –en schuldgevoelens leiden. Het is het verschil tussen geloofsinhoud- en beleving tegenover vorm.
Focus
Methodologisch gezien is onderzoek naar religie en gezondheid ingewikkeld. Vaak is er geen eenduidigheid over wat precies wordt onderzocht: de geloofsovertuiging, het kerklidmaatschap, de religieuze ervaringen of de religieuze praktijken?
Daarom wil ik mij in deze bijdrage zoveel mogelijk beperken tot één invalshoek en heb ik het nog steeds actuele Opdat zij gezond zijn in het geloof. Variaties op het thema geesteshygiëne en katholicisme van prof. Han M. Fortmann herlezen. In deze brochure, uitgegeven door de, jawel, Katholieke Centrale Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid in 1963, draait het om de vraag in hoeverre ‘het geloof gezond, heel maakt èn in hoever de gezondheid bijdraagt tot het geloof’.
Glashelder zet de psycholoog en priester Fortmann alle stekeligheden en tegenstrijdigheden die rondom dit thema spelen op een rij, te beginnen met zijn verwondering over het gebruik van begrippen als ‘hel’ en ‘duivel’. Hij stelt: ‘Waar de verkondiging der hel het vertrouwen vergiftigt, daar heeft zij gefaald’. Hij roept de gelovige op vooral ‘volwassen’ in het geloof te staan en dergelijke begrippen niet - als een kind - letterlijk te nemen.
Geloof voor velen eerder bedrukkend dan verheffend
Zonde, demonen en duisternis zijn ‘beelden’ om mensen ervan te doordringen dat zowel het kwaad als het goede in de mens zit. Ze hebben een ‘hygiënische functie’ die via zelfinzicht uiteindelijk tot vergeving en verlossing zouden moeten leiden. God zou moeten zijn als ‘een troost op de weg, een schaduwplek in de hitte, een bedekking bij regen en koude, een voertuig bij vermoeidheid, een stok bij glibberigheid en een haven bij schipbreuk’. Niet eentje die verdoemenis predikt. Maar Fortmann is de eerste om te erkennen dat geloof voor velen eerder bedrukkend dan verheffend werkt. Vooral op het einde van het leven kan de wanhoop toeslaan. Welk oordeel zal God over mij uitspreken?
Ja geloven, waarom zou je eigenlijk? Met enig sardonisch genoegen toont hij ons hoe vrome mensen vaak humeurig zijn en er afgetobd en ongezond uitzien. Terwijl ‘de goddelozen, met hun wel doorvoede lichaam en hun glanzende huid’ veel beter af zijn. ‘Hun huizen zijn’, het Bijbelboek Job aanhalend, ‘veilig, zonder vrees… hun stier bespringt en mist niet, hun koe kalft en heeft geen misdracht’ … ‘hun kinderen huppelen in het rond’ en de goddelozen ‘brengen hun dagen door in voorspoed’, ‘in vrede dalen zij in het dodenrijk neder’.
Refererend aan Marx en Freud noemt hij religie zelfs kwalijk, omdat zij de mensheid vasthoudt ‘in een maatschappelijke en individuele infantiliteit, een afhankelijkheid die de autonome mens onwaardig is, een systeem van illusies, die hem hebben verhinderd zijn aardse taken te vervullen’.
En dit is dus een priester die dat zegt. Er zal potverdorie toch wel iets goeds aan dat geloof zitten?
Blijde boodschap
Geloof kan bijdragen tot psychische gezondheid, beschrijft Fortmann, maar dit is wel afhankelijk van hoe iemand het geloof belijdt. ‘Alles wat ontvangen wordt, wordt ontvangen op de wijze van de ontvanger’. Is de gelovige een slaafs volger van regeltjes, van religieuze prestaties, dan werkt dat eerder neurose in de hand. Want, precies zoals hierboven beschreven, hoe extrinsieker de oriëntatie, hoe verder verwijderd van de verlossing.
Geeft iemand zich echter over aan het geloof en leeft in de overtuiging te worden bemind uit genade, dan zal dit heilzaam werken. ‘Geloven is altijd het tegendeel van krampachtig vasthouden’ en dient de mens juist te bevrijden. ‘Het geloof maakt de mens tot een eenheid, het verzoent de conflicten in mij zelf, omdat zelfs de gespletenheid die ik in mij ervaar onbelangrijk wordt door de zekerheid dat ik word aanvaard zoals ik ben, en dat niets mij kan scheiden van Christus’ liefde (Rom. 8, 35).’
En die liefde helpt dus zodat de mens vertrouwen in zichzelf en zijn omgeving ervaart, zijn talenten ontwikkelt en kan omgaan met innerlijke conflicten. Door de liefde wordt de dubbelzinnigheid van het menselijk bestaan draaglijk.
Priesters moeten weer ‘herder’ worden
Naast deze privé-verhouding tot geloof speelt natuurlijk ook de kerk als instituut een rol bij het al dan niet ervaren van positieve psychologische effecten. Daarin heeft de kerk, maar ook de gemiddelde priester, toch geen best track-record. Altijd maar die vermaningen en verplichtingen. ‘Percentsgewijze heeft dat wat wij moeten in encyclieken, brieven en preken het vrijwel altijd veruit gewonnen van de woorden die zijn gewijd aan het geschonken heil’.
Fortmann toont zich boos op die kerk: ‘Zij is machtig om mensen psychisch te kneuzen, terwijl haar enige raison d’être is mensen te genezen.’ Priesters moeten weer ‘herder’ worden en in plaats van te spreken in theologische abstracties aan te sluiten bij de menselijke werkelijkheid. Orthodoxe regelnaleving is evenmin een wenselijke houding. Het gaat Fortmann altijd om de geest, niet de letter van de wet.
Maar anno 2019 speelt dit probleem onverminderd door. Volgens de recent uitgebrachte Nashville-verklaring is homoseksualiteit en transgenderisme nog immer zondig. Eén Vandaag berichtte onlangs weer over het bestaan van ‘homo-genezingstherapieën’. Dat alles is bijna grappig in het licht van het onderzoek van de Franse socioloog Frédéric Martel dat deze week verscheen. Vier jaar lang heeft hij het Vaticaan onderzocht. Een van de conclusies: 70, 80 procent van de geestelijken en meer dan de helft van de kardinalen ís gay. Terwijl ze een homofobe visie uitdragen! Als de voormannen zichzelf al haten, hoe moet dan in godsnaam de boodschap van liefde zijn weg naar de aanhangers vinden?