Niki Stoker heeft er meerdere versleten
Op de één of andere manier kwam ik op mijn zestiende bij een ‘wat dacht je er zelf van’- psychiater terecht. Maar liefst twee keer per week keek hij me diep in de ogen. De stiltes die vielen maakten lawaai in mijn hoofd. Om ze te vullen slaakte ik de ene onzin na de andere uit. En hij zei: “hum, hum.” En elke keer weer, precies op tijd, al zat ik midden in een zin: “Maar voor vandaag gaan we stoppen”, alsof ook hij dolblij was dat het er weer op zat. Psychoanalyse, weet ik nu. Ik heb het geloof ik een jaar volgehouden. Daarna versleet ik de ene na de andere psychiater. Er bleek geen eer aan mij te behalen.
Zo kwam ik eens in een groepstherapie terecht. Bij voorbaat vreselijk want ik ben alles behalve een groepsmens. ‘Wie wil er vandaag werken?’ werd aan het begin van een sessie gevraagd. Mij niet gezien. Dus luisterde ik naar oeverloze verhalen over slaande vaders, afstandelijke moeders en foute buurmannen. Ik schrok me te pletter toen een man zijn agressie mocht uiten op een kussen. Nee, dit was het niet voor mij. Ik was geen centje minder ongelukkig geworden.
Toch belandde ik enige tijd later in weer een andere groepstherapie. Hier voelde ik me snel thuis. De andere groepsleden waren net zulke puinhoopjes als ik. Dat scheelde. Oergezellig was het daar en ik was voor een half jaar iedere ochtend van de straat. Heel belangrijk omdat ik me dood verveelde in die tijd. We hadden de grootste lol tijdens de dagelijkse lunch. Maar om nou te zeggen dat ik daar veel heb geleerd over mijn ongelukkig zijn, nee. Toen ik na een half jaar klaar was met de therapie, kwam de keiharde werkelijkheid in flink tempo op me af. Daar zat ik dan weer te roken en koffie te drinken. Ik voelde me nog steeds datzelfde verdrietige meisje van zestien.
Maar, op mijn achtentwintigste kwam mijn ridder in nood. Mijn ‘speld in een hooiberg’- psychiater’. En móói dat ie was! ‘Zo een wil ik ook’, was één van mijn eerste gedachten. Tijdens de tweede sessie (hij wilde goddank met me in zee) vertelde hij de betekenis van mijn naam: Overwinning. Dat zou ik waar gaan maken, met hem, tijdens de vijftien jaar die volgde. Veel later vertelde hij me dat ik als hopeloos geval bij hem binnen kwam. Ten dode opgeschreven door de GGZ. Hij liet me steeds in mijn waarde en bleef altijd in me geloven.
Nooit belde hij af. Hij was er altijd voor mij en liet me niet in de steek. Dat bleek helend. Soms zat hij onbedaarlijk te gapen en één keer ben ik zachtjes weggeslopen omdat hij in slaap was gevallen.
Na vijftien jaar nam ik afscheid van hem, op mijn verzoek. Precies op het moment dat hij zich in een andere stad zou gaan vestigen. Het was klaar. Samen hadden we het geflikt. Zonder ooit de vraag: “Wat dacht je er zelf van?” te hoeven stellen.
Andere columns van Niki Stoker vind je hier