Het risico van de gedeelde ervaring
Begrijp je de ander beter als je hetzelfde hebt meegemaakt? De meeste mensen denken van wel. Uit een recent onderzoek van de Universiteit van Amsterdam bleek echter dat die veronderstelling niet klopt. Personen met dezelfde ervaring als de verteller bleken de emoties zelfs minder goed te onderkennen. Wat betekent dat voor (ervaringsdeskundige) professionals in de ggz? ‘Ervaringsdeskundigheid gaat niet over het inzetten van je eigen verhaal.’
De onderzoekers ondervroegen eerst vierhonderd Amerikanen naar hun mening over het onderwerp. Tachtig procent dacht dat je vanwege een gedeelde ervaring de emotionele gemoedstoestand van de ander beter begrijpt.
Emoties herkennen
Vervolgens ontwikkelde het onderzoeksteam video’s waarin mensen (waargebeurde) emotionele ervaringen deelden. Bijvoorbeeld over een overspelige partner of een zieke ouder. De deelnemers werd gevraagd om in detail aan te geven welke emoties zij voelden tijdens het vertellen van hun verhaal. Daarna werd de video getoond aan achthonderd andere mensen en gevraagd wat voor emoties zij dachten te zien bij de verteller in de video. Ook werd getoetst of zij eenzelfde ervaring hadden. Wat bleek? Als de persoon hetzelfde had doorgemaakt als de verteller werden de emoties minder goed onderkend.
Onderzoek herhaald
Disa Sauter, een van onderzoekers van het team met een achtergrond in de sociale psychologie, was zelf ook verbaasd over de resultaten. ‘We wilden achterhalen wat er toe leidt dat mensen empathie voor elkaar voelen’ licht ze toe. ‘We gingen ervan uit dat gedeelde ervaringen daaraan bijdragen. We waren erg verbaasd toen dat niet zo bleek te zijn.’ Het onderzoek werd zelfs nog een keer herhaald omdat de onderzoekers meenden dat ze fouten hadden gemaakt. Maar weer was het resultaat dat gedeelde ervaringen, eerder minder dan beter, erkend werden als de persoon hetzelfde had meegemaakt als de verteller.
Stoppen met luisteren
Een verklaring is dat mensen die de video’s bekeken en in het verleden eenzelfde (negatieve) gebeurtenis hadden meegemaakt, werden herinnerd aan hun eigen stressvolle ervaring. De focus werd daarmee verlegd van de verteller naar henzelf. Ze stopten eigenlijk met luisteren en reageerden vooral vanuit hun eigen perspectief. Ze herinnerden zich vooral hun eigen emoties en hadden geen of te weinig oog voor wat de ontvanger beleefde.
De cliënt missen
De ervaringen van René Knip, zelfstandig psycholoog en contextueel therapeut, sluiten daarbij aan. Hij vindt de uitkomsten van het onderzoek boeiend maar niet verrassend. Hebben cliënten hetzelfde meegemaakt als hijzelf, dan is hij als therapeut juist op zijn hoede. ‘Te snel begrijpen is meestal slecht begrijpen.’ Het risico is, meent hij, dat je verengt en er te snel vanuit gaat dat de cliënt de gebeurtenissen op dezelfde manier ervaart als jij. ‘Stel, iemand vertelt mij dat hij ontslagen is. Dan kan ik denken: oh, ik ben ook een keer ontslagen en toen was ik woedend. Dat zal hij ook wel woedend zijn. Maar misschien is dat niet zo. De valkuil is dat ik als therapeut niet meer verder vraag. En dan mis je de cliënt.’
Onderzoeksveld
Helemaal zwart- wit is die situatie echter niet. Ben je je bewust bent van de valkuilen, dan kunnen eigen ervaringen ook op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de therapie, vindt hij. ‘Ze bieden je een onderzoeksveld. Je weet welke reacties er mogelijk zijn. En je kunt op vragen komen waar iemand die de ervaring niet heeft gehad, misschien niet aan denkt.’ Toch zal hij zelden tegen de cliënt zeggen dat hij eenzelfde gebeurtenis heeft meegemaakt. ‘Het kan wel eens troostend zijn als je bijvoorbeeld aangeef dat je ook een partner heb verloren op jonge leeftijd. Maar ook dan moet je oppassen met wat je zegt. Geeft een therapeut bijvoorbeeld aan dat hij heel lang verdrietig is geweest, dan kan de cliënt denken: ik zal maar niet vertellen dat dat bij mij niet het geval was. En in de therapie gaat het er natuurlijk om dat de cliënt zijn verhaal vertelt.’
Niet blij met onderzoek
Onderzoeker Disa Sauter is er, naar aanleiding van het onderzoek, van overtuigd geraakt dat we minder zouden moeten focussen op eigen ervaringen. Ook als het gaat om het geven van professionele hulp. Ze denkt dat andere aspecten, zoals de klik tussen hulpverlener en cliënt, opleiding en emotionele intelligentie belangrijker zijn.
Wat betekent dat voor de ervaringsdeskundigen, die de afgelopen jaren breed ingezet worden in de ggz? Een ervaringsdeskundige, die gevraagd werd voor een interview voor dit artikel, maar om persoonlijke redenen niet mee kon werken, liet wel weten niet blij te zijn met het onderzoek. Het onderzoek leek haar te kort door de bocht. Ze vindt de resultaten haaks staan op haar eigen ervaringen en die van veel mensen in lotgenotengroepen. Ook gaf ze aan dat het onderzoek ‘de strijd’ voor de erkenningen het belang van ervaringskennis/ervaringsdeskundigheid als derde en gelijkwaardige kennisbron geen goed doet.
Monddood
Wilma Boevink, onder meer beleidsadviseur en onderzoeker op het gebied van ervaringsdeskundigheid, is minder geschokt. ‘Met dat onderzoek is niks mis.’ Volgens haar gaat ervaringsdeskundigheid niet over het inzetten van je eigen verhaal maar over collectieve (herstel)ervaringen van heel veel patiënten. ‘Andere patiënten zijn niet geholpen met je eigen verhaal. Het kan anderen juist monddood maken. Als ervaringsdeskundige moet je je eigen verhaal kunnen ontstijgen en daarop reflecteren. En kunnen beredeneren dat iemand anders wellicht iets anders nodig heeft dan jijzelf.’
Als voorbeeld noemt ze een verblijf in de separeercel. Een ervaring waar veel patiënten met psychiatrische problematiek vreselijke herinneringen aan hebben. ‘Maar er zijn ook mensen die het prettig vonden om even apart gezet te worden en zich daar juist veilig voelden.’
Herstelbeweging
Ze brengt in herinnering dat de inzet van ervaringsdeskundigheid voortkomt uit de herstelbeweging, een reactie op het (destijds) veelal medische perspectief op psychisch lijden in de ggz. ‘Psychiatrische aandoeningen werden vooral gezien als een hersenziekte en ook vanuit die visie behandeld. Terwijl veel patiënten andere ervaringen en een eigen visie hebben op wat wel en niet werkt. Dat is de basis van ervaringsdeskundigheid.’ Alhoewel het inzetten van het eigen verhaal soms zinvol kan zijn, erkent ze. ‘Als een patiënt wanhopig is bijvoorbeeld, kun je als ervaringsdeskundige laten zien dat je de ellende hebt weten te ontstijgen. Maar het eigen verhaal mag nooit de leidraad zijn. Anders creëren we het volgende dogma in de ggz. En daar wilden we nou juist vanaf!’
Ervaringsdeskundigheid hype
Ervaringsdeskundigheid is tegenwoordig een hype en wordt niet overal op de juiste manier ingezet, vindt Boevink. ‘Het is goed dat de Vereniging van Ervaringsdeskundigen kwaliteitsstandaarden ontwikkelt.’ In de conclusies van het onderzoek ziet ze vooral het functioneren van lotgenotengroepen terug. ‘Daar zitten mensen bijeen op basis van één gedeelde ervaring. Als je dan alleen vanuit je eigen referentiekader kijkt, is er al snel sprake van verenging. Een collega van mij noemde het zeur- en treurgroepen.’
Risico lotgenotengroepen
Ook psycholoog Knip is genuanceerd over de effectiviteit van lotgenotengroepen. ‘Als ze aan bepaalde voorwaarden voldoen, dan kunnen ze helpend zijn. Belangrijk is dat er balans is in de samenstelling van de groep. Dat er ook mensen bijzitten voor wie de ervaring al wat langere tijd geleden is. Anders is er kans dat je elkaar de put in praat.’ Verder moet iedereen op zijn eigen manier zijn of haar verhaal kunnen doen met de emoties die er voor diegene bij horen. ‘Er zijn ook lotgenotengroepen die daar niet bovenuit stijgen en een soort standaard opleggen van hoe je zou moeten reageren. Dan kan deelname aan een lotgenotengroep zelfs schadelijk zijn.’