Nieuwe studie NIFP toont verbanden psychopathologie en terrorisme aan
Vlak voor het einde van het jaar kwam het Bureau Wetenschap en Opleidingen van het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) met een bijzonder terrorisme-onderzoek naar buiten. Voor het eerst in de wereld is aan de hand van primaire bronnen – namelijk pro Justitia rapporten van deskundigen – onderzocht op welke manier psychopathologie doorwerkt in terroristische daden. De uitkomsten blijken net zo uniek als de onderzoeksmethode: er is wel degelijk een link tussen psychische stoornissen en het terroristische misdrijf of de aanloop er naar toe, zo is te lezen in het rapport Doorwerking psychopathologie in terroristische misdrijven. Onderzoekers Maaike Kempes en Nils Duits pleiten om dit mee te nemen naast de risicokenmerken van de gestandaardiseerde risicoanalyse die is vastgelegd in de VERA-2R-methodiek.
Lange tijd gingen wetenschappers er van uit dat terroristen niet anders zijn dan jij en ik. En als er al sprake zou zijn van psychopathologie, dan zou die niet van invloed zijn op de terreurdaad – al ligt dat bij de zogenaamde ‘lone actors’ misschien anders. Bij extremistische gewelddadigen, bijvoorbeeld jihadistische terroristen en Syriëgangers, zouden psychische stoornissen nauwelijks een rol spelen. Maar uit de rapporten van veroordeelde terroristen die Kempes en Duits (en andere NIFP-onderzoekers) bekeken, bleek iets heel anders. Maaike Kempes is Hoofd Wetenschap en Opleidingen bij het NIFP en sinds november bijzonder hoogleraar neuropedagogiek aan de Universiteit van Leiden. Nils Duits is forensisch psychiater en onderzoeks- en projectleider van het Europees onderzoek naar terrorisme bij het NIFP. “Wij baseren ons op primaire bronnen. De systematische manier waarop in Nederland doorwerking van stoornis naar delict wordt beschreven in pro justitia rapportages, maakt dat dit soort onderzoek vooral in Nederland goed mogelijk is”, legt ze uit. In opdracht van de rechtbank stellen psychologen, psychiaters of forensisch milieurapporteurs (of combinaties daarvan) vast of bij de verdachten van zware delicten sprake is van psychopathologie en zo ja, of die verband houdt met de ten laste gelegde feiten. De rapporten van 26 veroordeelde of verdachte terroristen dienden als uitgangspunt voor dit onderzoek; het merendeel van de bestudeerde personen waren jihadisten en Syrië-gangers. Ze zijn tussen 2012 en 2018 gearresteerd.
Wat zagen ze? Bij meer dan de helft van de gevallen constateren de rapporteurs dat de psychische stoornis bij een verdachte doorwerkt in de terroristische daad. De onderzoekers telden in totaal 71 verschillende vormen van psychopathologie, gemiddeld dus twee à drie stoornissen per persoon. Het vaakst werden autismespectrumstoornissen geconstateerd, verstandelijke beperking en cannabisgebruik (elk 26 procent). Bij autisme, verstandelijke beperking, borderline en schizofrenie is de link met de aard van het delict het hoogst. Er is ook gekeken naar psychische problematiek en daar scoorden beïnvloedbaarheid (30 procent), identiteitsproblematiek en hechtingsproblematiek (beide 26 procent) het hoogst. Daar ligt ook het grootste verband met de aard van het delict.
Risicoanalyse
“Samenvattend kun je stellen dat er wel degelijk sprake is van psychische stoornissen bij terroristen en dat aspecten van die stoornissen van invloed zijn op het handelen bij het delict”, zegt Kempes. “Maar het is niet het enige dat een delict verklaart”, zo vervolgt ze. “Er is meer dan alleen psychopathologie.” De NIFP-onderzoekers kijken ook naar een aantal risicofactoren, die sinds 2015 de basis vormen voor een instrument dat Nils Duits als medeauteur heeft ontwikkeld: de VERA-2R, wat staat voor Violent Extremist Risk Assesment – Versie 2 Revisie. De VERA-2R bevat 34 factoren, verdeeld over vijf domeinen: overtuiging/opvatting/ideologie, sociale context/intentie, historie/actie/capaciteit, toewijding/motivatie en protectieve indicatoren. “Van belang zijn ideologie, grieven over achterstelling en de boosheid daarover”, legt Duits uit, “maar ook de sociale context is van belang, of iemand een leiderfiguur of volger is, of iemand met wapens kan omgaan, wat voor ideeën er leven bij vrienden of familie. Al die indicatoren moet je systematisch nagaan om een goede risicoanalyse te kunnen maken.”
Het is geen afvinklijstje, de methodiek vraagt de gebruiker om een professioneel risicoanalyse te maken en om risicoscenario’s op te stellen. Die zijn dan weer de opmaat voor behandeling en risicomanagement, legt Duits uit. De VERA-2R-methodiek wordt niet alleen in Nederland toegepast, maar Nils Duits gaf als trainer en supervisor met anderen trainingen aan professionals in heel Europa. In het kader van het Europese onderzoek wordt dit jaar een onderzoek afgerond naar het gebruik, de kwaliteit van de risicorapportages en naar de betrouwbaarheid en validiteit van de VERA-2R. Er is al gekeken naar de ‘interbeoordelaarsbetrouwbaarheid’, oftewel de overeenstemming tussen beoordelaars. Uit de eerste resultaten blijkt dat die goed tot uitstekend is, zo is te lezen op de website van het NIFP.
Controlegroep
In het onderzoek naar doorwerking van psychopathologie waren Kempes en Duits aangewezen op het beoordelingsvermogen van de rapporteurs. “De wetenschappelijke discussie is altijd: hoe goed hebben de deskundigen de diagnostiek gedaan? Wij gaan op hun oordeel af. Hun werkwijze is gestandaardiseerd en gesystematiseerd en daar vertrouwen we uiteraard op”, verklaart Nils Duits, die zelf ook rapporteur is. Onderzoekers van het NIFP hebben wel gesproken met een aantal vrouwelijke terrorismeverdachten, maar dat was in het kader van een andere studie.
De resultaten van het psychopathologie-onderzoek zijn eind vorig jaar gepubliceerd in een NIFP-rapport. Aan publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift wordt nu gewerkt. Collega-wetenschappers zijn enthousiast over de primaire data. “Er spruiten meteen tienduizenden vragen op”, lacht Maaike Kempes. Zij ziet de studie dan ook als een basis voor vervolgonderzoeken. Er wordt gekeken naar uitbreiding in grootte. “We beseffen dat de onderzoeksgroep van n = 26 eigenlijk te klein is om allerlei onderscheiden te maken”, zo legt ze uit. Er wordt onderzoek opgezet met controlegroepen, maar dat kost de NIFP-onderzoekers vele hoofdbrekens, zo schetst Nils Duits. “We hebben al heel wat werkweken gediscussieerd.” Want welke groepen ‘gewone’ criminelen zet je af tegen welke groepen terroristen? Maaike Kempes: “Er zijn terroristen die overgaan tot dodingen, maar ook mensen die financieren of faciliteren. Soms zijn mensen veroordeeld voordat ze overgingen tot terroristisch geweld. Dan is het lastig te zeggen of ze overgaan tot geweld of niet.”
Risicomanagement
Alle onderzoeken vallen onder een groot langlopend onderzoeksproject, van waaruit ook een Europese database van veroordeelde terroristen is opgezet met gegevens uit justitiële dossiers en uit forensisch psychologische en psychiatrische rapportages, legt Nils Duits uit. De onderzoeken naar psychopathologie en risicoanalyses bij terrorismeverdachten zijn vooral nuttig in het licht van risicomanagement om recidive te voorkomen, zo tonen Kempes en Duits. Uiteindelijk is dat ook relevant om te signaleren of iemand extremistisch gewelddadig wordt en om aanslagen te voorkomen. Nils Duits: “De relevantie voor de ggz – in forensische en reguliere setting – is het risicomanagement rondom terugkeer in de samenleving. Er zijn genoeg voorbeelden waarbij het door gebrekkige risicoanalyse en informatieoverdracht enorm uit de hand kan lopen. In Engeland en Oostenrijk hebben vervroegd vrijgelaten terroristen reclasseringsmedewerkers en gewoon mensen op straat neergeschoten. Het is dus goed als behandelaars in de ggz kennis hebben van extremisme en terrorisme en scholing krijgen in het risicoanalyse-instrument. Maar niet iedereen kan gespecialiseerd zijn. Het is een goed idee om de kennis hierover te bundelen, zodat mensen in de ggz weten waar ze terecht kunnen met vragen als radicalisering en gewelddadig extremisme aan de orde zijn.”
Het lopende onderzoek en de kennis over risicoanalyse tonen aan hoe cruciaal goede informatieoverdracht is binnen een forensisch kader, legt Maaike Kempes uit. “Buiten het forensisch kader ligt informatieoverdracht gevoeliger, en is het verbonden aan veel meer regels. Maar ook dan is het belangrijk om de kennis mee te nemen, ook voor de personen zelf. Als deze mensen in aanraking komen met de ggz, is het voor professionals van belang om dan de juiste kennis te hebben.”