Niki Stoker: baasje, hond en afscheid
Mijn allereerste woordje, heel veel jaren geleden, het lijkt wel een eeuw, was ‘Hondje’. Nog ver voordat ik mamma of pappa kon zeggen. Ik geloof dat ik nog in de wieg lag te stinken, ik weet het niet meer zo precies. Tijdens de volgende zes jaar beschikte ik over steeds meer vocabulaire om mijn wens te nuanceren. Dat dreef mijn ouders tot grote wanhoop. Ze kwamen aan met hamsters, marmotten, wandelende takken, gupjes in water en vogeltjes in kooitjes. Mijn kleine dierenhartje maakte bij elk beestje een sprongetje en mijn pa en ma hoopte steeds weer dat ik het hondje vergeten zou.
Op mijn zesde verjaardag werd ik in het holst van de nacht wakker en scheurde meteen naar de ouderlijke slaapkamer. Ik schudde aan mijn moeder ‘ik ben jarig, ik ben jarig’, roepend. Ze omhelsde me zoals alleen een liefste moeder van de wereld dat kan en fluisterde in mijn oor ‘Ga maar in de keuken kijken’. Ik wurmde me los, rende de trap af en stoof naar de keukendeur. Die rukte ik open en nadat ik het licht aangeknipt had zag ik hem zitten. Een klein zwart hondje. Mijn hondje. Ik was het gelukkigste kind op de hele aardbol en negeerde de stront die door de hele ruimte lag. Zijn onzindelijkheid zou een paar maanden later het einde in ons huishouden betekenen.
Gelukkig volgde er andere honden waardoor het verdriet sleet. Wel nam ik me heilig voor een Bouvier te zoeken zodra ik zelfstandig zou wonen. Op mijn achttiende leefde ik samen met F en vond een advertentie in de krant: lieve Bouvier zoekt goed tehuis. ‘Alleen maar even kijken’, fleemde ik. We kwamen terecht in een propvol klein huisje, hij zat in het antiek en had een diamantje op één van zijn té parelwitte voortanden. De vrouw des huizes zat aan tafel stilletjes te huilen. Boef ging met ons mee naar huis en zou acht jaar lang mijn liefste en trouwste vriendje zijn. Ik kon lezen en schrijven met hem en we deelden lief en leed. Tijdens depressies lag hij stilletjes naast me op bed naar me te kijken en als ik té vrolijk was scheurde we naar Zandvoort en rende hij blij de stokken achterna die ik de zee in gooide.
Het laatste hondje dat ik aanschafte was mijn Teckel Saartje. Zij kwam bij een foute kennel vandaan die vier jaar geleden door de politie werd gesloten vanwege ernstige misstanden. Mijn Saar heeft baby’s geworpen zo vaak als het kon. Ze werd niet uitgelaten en poepte en piste zes jaar lang in haar eigen kooi. Toen ik haar uit een asiel in Amsterdam haalde sloot ze mij in haar hondenhartje, wat een wonder was. Ik werd haar gids naar geluk. Ruimde twee jaar lang haar drollen en plasjes in huis op. Belangrijker nog was dat ze één voor één de mensen waarvan ik hou vertrouwde. Op het laatst was ze een blije hond die plots stopte met eten, een keer kotste en daarna dood in huis lag toen ik thuiskwam.
De pijn is enorm. Het kleine zwarte hondje, de Boef en mijn lieve Saar. Ze waren me zo super dierbaar. Ik moet zonder ze verder. Mijn hondjes, mijn kinderen. Woef woef.
Andere columns van Niki Stoker vind je hier