Waarschuwing: dit verhaal kan triggerend werken
Jezus, moet ik alweer zomaar janken. Dat is nu al weken zo. Waar komt dat toch vandaan?
Het is wel druk op de zaak, krijg de laatste tijd steeds meer werk toegeschoven. Moet ook nog leidinggeven aan nieuwe mensen die nog niks weten en niks snappen en die ik alles uit moet leggen, zodat ik toch steeds alles weer zelf moet doen. Maar de laatste tijd kan ik er niet meer tegen. Ik heb me ziekgemeld en jank om alles. Om de kat die me heel lief kopjes komt geven, om een uitgebloeide bos bloemen, om de computer die vastloopt, om mijn vriend die vergeten is boodschappen te doen…het slaat allemaal nergens op. Het is toch onzin om over dat soort dingen te huilen?
Zonet bij de psycholoog natuurlijk ook alweer. De doos met zakdoeken daar is nu leeg. We praatten wat over de drukte op het werk en dat ik zo moe ben en dat ik heel erg moeilijk vind om nee te zeggen als iemand mij iets vraagt.
´Hoe was dat vroeger toen je klein was, ´ vroeg ze, en de tranen brandden meteen weer. Want het was ook kloterig thuis. Mijn ouders die altijd maar met het Leger des Heils bezig waren: zingen, bidden, vergaderen en andere mensen helpen. Nooit hadden ze eens aandacht voor ons en al helemaal niet voor mij, de jongste, die zo gemakkelijk was en nooit voor problemen zorgde. Nou dat was wel lekker om daar eens uitgebreid over te praten. Maar toen ze over mijn broer en zus begon, heb ik dat toch op een zijspoor proberen te manoeuvreren. ’Mijn zus is ook tot over haar oren in de here terecht gekomen en mijn broer was een stuk ouder dus die was snel uit huis.’ Ze gaf niet meteen op.
‘Heb je nu goed contact met hen?’vroeg ze nog, dus toen heb ik verteld dat ik het afgelopen jaar mijn terminale schoonzus heb verzorgd, en nu mijn broers dochters vaak opvang. En het is niet gelogen, we hebben dus geregeld contact. En als je voor iemands terminale vrouw en zijn dochters zorgt dan is het contact natuurlijk intensief en goed, toch? Gelukkig was de tijd toen om.
Nu ben ik weer thuis. Ik huil en denk aan mijn broer: hoe hij vroeger met mij stoeide, waarna ik hem altijd moest pijpen. Week in, week uit, jaar in, jaar uit. Ik kan het me allemaal niet eens precies herinneren, ik wil het me eigenlijk ook helemaal niet herinneren. Maar het lijkt wel of ik deksel niet meer op de put kan houden. Het stopte godzijdank toen hij uit huis ging. Ik vraag me af of hij het zich nog herinnert. Vond hij het normaal? Ik durf het hem niet te vragen, ik ben bang dat we ruzie krijgen en ik wil zijn meiden niet in de steek laten. Ik wil dat het niet bestaat, ik wil dat het niet bestaat. Hoe krijg ik die deksel weer op die put?
Dit is één van de acht verhalen die de jury uit alle inzendingen van onze verhalenwedstrijd koos.
Hier vind je de andere zeven inzendingen die de shortlist haalden en het jury-verslag.