De tuchtrechter tussen macht en gezag
De tuchtrechter, wie is er niet bang voor? In de gezondheidszorg voert hij een subtiel schrikbewind. Dat is de harde conclusie van Martin Appelo in zijn boek ‘Verslagen door het tuchtrecht’. Het is een omstreden conclusie. Werkt het huidige tuchtrecht inderdaad contraproductief? Een belangrijke vraag, het tuchtrecht is immers het juridisch sluitstuk van de beroepsethiek, het alom gewaardeerde kader van de kwaliteit van de gezondheidszorg.
De aanklacht van Appelo zou ik in een breder kader willen plaatsen, namelijk van de huidige dynamiek van de gezondheidszorg. Het proces van klagen, je recht halen, je recht krijgen of niet is niet los te zien van het complexe proces in de gezondheidszorg van hulp zoeken, een zorgverlener vertrouwen, je hoop en wanhoop delen, ‘genezing’ bereiken of tenminste leniging van je klachten dan wel teleurgesteld worden. Cliënten en hulpverleners raken regelmatig verstrikt in de complexiteit van dit proces. Hoe kunnen we hier beter mee omgaan? Wat is daarin de rol van het tuchtrecht?
‘Verslagen door het tuchtrecht’, het betoog van Appelo
Eerst Martin Appelo, hij heeft een openhartig boek geschreven. Hij vertelt over twee klachten die tegen hem zelf zijn ingediend en die beide keren tot een berisping leidden. Hij voelde zich onheus bejegend en onrechtvaardig behandeld door de tuchtcolleges. Zijn kwaadheid is voelbaar. Zijn boek leest als een aanklacht tegen een dubieus systeem.
Het betoog van Appelo is gestoeld op negen persoonlijke verhalen van werkers in de gezondheidszorg die aangeklaagd werden bij het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.
------------------------------------------------------
Het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is een onderdeel van de wet B.I.G., de wet op de Beroepen Individuele Gezondheidszorg. Hieronder vallen artsen, apothekers, fysiotherapeuten, gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten, tandartsen, technisch geneeskundigen, verloskundigen en verpleegkundigen. Het tuchtcollege toetst of de geregistreerde zorgverlener zich gehouden heeft aan de regels van het professioneel handelen, zoals verwoord in de beroepsethiek, welke met name is neergelegd in de WGBO, de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst. De WGBO en haar wachter, de tuchtrechter beschermen daarmee de kwaliteit van de gezondheidszorg.
De regionale tuchtrechter in de gezondheidszorg hield de afgelopen vijf jaren gemiddeld per jaar zo’n 1600 keer zitting. 400 keer leidde dit tot een beroepszaak bij het Centraal tuchtcollege. De regionale tuchtrechter sprak in 500 gevallen een waarschuwing uit, 200 keer kwam het tot een berisping of een zwaardere maatregel, waaronder schorsing of verwijdering uit het register. (Bron: Tuchtcollege)
Naast het genoemde Tuchtcollege kent elke beroepsvereniging op basis van een Beroepscode een mogelijkheid tot klagen bij een eigen tuchtcollege.
--------------------------------------------------------
De negen verhalen van Appelo zijn schokkend. De klacht en de procedure bij de tuchtrechter leveren aanzienlijke stress op. De houding van het tuchtcollege wordt veelal als intimiderend en partijdig ervaren. ‘Wat me vooral opvalt is de kille, afstandelijke en bijna vijandige sfeer die de leden van het college creëren… Zij, ‘de goeden’ moesten mij, ‘de kwade’ aanpakken.’ (Verslagen door het tuchtrecht, p. 70) De werkwijze van het tuchtcollege maakt kortom een veelal rigide en eenzijdige indruk en de opgelegde maatregelen worden als straffend en stigmatiserend beleeft. Tel uit je winst.
Ondanks de schokkende verhalen is mijn vraag of de conclusies van Appelo helemaal terecht zijn. Ik zie slechts een onderzoek uit 2009 dat zijn beweringen breder onderbouwt. Ook lees ik geen relativerend of twijfelend woord. Tekenend is bijvoorbeeld dat Appelo in zijn conclusies niet terug komt op de ervaring van een van de door hem geïnterviewde zorgverleners die onomwonden stelt dat hij respectvol is bejegend door het tuchtcollege. Ik zou graag horen of dat vaker het geval is en waar dat mogelijk mee samenhangt. Kortom, zijn betoog ademt overmatig het eigen gelijk. Dat mag de auteur zich aanrekenen.
De oplossingen van Appelo
Wat stelt Appelo voor, welke richting wil hij op? Allereerst moeten professionals beter voorbereid zijn op een tuchtzaak, dat kan door voorlichting. In de gehele procedure wil Appelo dat mediation verplicht is voordat een klacht een tuchtzaak wordt. In de mediation zou de context centraal gesteld dienen te worden en wordt beredeneerde afwijking van richtlijnen toegestaan. Daar kom ik nog op terug.
Komt het eenmaal tot een tuchtzaak dan wordt van het tuchtcollege een neutraal, belangstellende houding verlangd, leden mogen door beide partijen gewraakt worden. Het college mag wel waarschuwen en nadrukkelijk adviseren, maar voor straffen wordt de klacht doorverwezen naar het Openbaar Ministerie.
Hoe is het boek van Appelo ontvangen?
Een dergelijk kritisch boek van een vooraanstaande auteur verdient een gedegen kritisch antwoord van geledingen die verantwoordelijk zijn voor het tuchtrecht. Opvallend is dat een symposium van het NIP in 2018 alleen in een voetnoot verwijst naar de kritiek van Appelo, maar verder veel tevredenheid uitstraalt over het functioneren van het tuchtrecht (Bron: ‘Tuchtrecht: boeman of kroonjuweel’, verslag symposium NIP 021118). Ook een recensie in Arts en Auto gaat niet in op het gebrek aan respect van de commissie die voor klagers zo kwetsend is. Appelo zelf stelt (in een persoonlijke mail) dat de oudere garde niet aan verandering wil, maar dat de jongere garde daar wel voor open staat. Mijn indruk is dat de meer technische bezwaren van Appelo, bijvoorbeeld zijn voorstel om mediation verplicht te stellen, serieuzer worden genomen dan de klachten betreffende de bejegening van de beklaagde door het tuchtcollege.
Terechte angst voor de tuchtrechter
Wat mij opvalt als praktiserend psycholoog is dat de tuchtrechter de nodige angst oproept onder zorgverleners. Zeer begrijpelijk, de gevolgen kunnen immers vérstrekkend zijn. Van collega’s tegen wie een klacht is ingediend, die voor een interne klachtencommissie of externe tuchtrechter verschenen zijn hoor ik dat ze dit als zeer spanningsvol ervaren hebben. Een collega vertelde dat hij zich kwetsbaar voelde voor de bejegening door het college en dat deze was zoals Appelo noemt, intimiderend en kil. Het verdedigen van het eigen gedrag werd bovendien uitgelegd als gebrek aan zelfinzicht, een stellingname die discutabel is. Waar staat dat een cliënt mee moet werken aan zijn veroordeling?
Daarbij ben ik het eens met Appelo dat het tuchtrecht alleen waarschuwend mag optreden en dat voor verder gaande maatregelen verwezen moet worden naar het strafrecht. De gevolgen kunnen immers zeer ernstig zijn, schorsing of permanente verwijdering uit het beroepsregister. Ook kan het zijn dat een veroordeelde zorgverlener geen nieuw contract krijgt met zijn instelling of subsidiegever. Zo staat in het Uniforme Europese Aanbestedingsformulier dat de gemeente gebruikt bij de aanbesteding van de jeugd ggz dat een ‘ernstige beroepsfout’ een zogenaamde ‘facultatieve uitsluitingsgrond’ is bij het verkrijgen van een contract. Dit soort vergaande consequenties van tuchtrechtelijke veroordelingen vraagt om bijpassende waarborgen voor de aangeklaagde zorgverlener en diens rechtspositie.
De context van de klacht, parallelle processen
Het betoog van Appelo wil ik plaatsen binnen een breder kader en dat is de context van de klacht. Appelo geeft aan dat deze vaak niet betrokken wordt bij de bespreking van de klacht. Dat wringt omdat het eenvoudige mechanisme van het verwijderen van de ‘rotte appels’ maar een minderheid van de klachten verklaart. Mogelijk gaat het veel vaker om het ingewikkelde proces van teleurstelling en wantrouwen in de gezondheidszorg. De context van de klacht dient betrokken te worden voor een bevredigende afhandeling.
Dit herken ik zowel uit verhalen van collega’s als uit de weergave van casussen in beroepsethische artikelen. Neem bijvoorbeeld de weergave van zijn zaak door Peter van den Bergh, waarbij ouders die in een rechtszaak over de toewijzing van hun kinderen geen gelijk krijgen, daarop naar de tuchtrechter stappen. Er wordt strikt gekeken naar het in het geding zijnde gedrag van de zorgverlener en of dit conform de beroepsethiek is. Met Appelo vind ik dat mediation verplicht zou moeten zijn, en in de mediation moet de context centraal staan. Daarin kan ruimte gemaakt worden om de feiten én omstandigheden te bespreken, en met name de dynamiek die heeft geleid tot wantrouwen tussen zorgverlener en cliënt. Daarmee is het uiteindelijke, mogelijk klachtwaardige gedrag van de zorgverlener niet goedgepraat maar wordt het onderliggend proces recht gedaan.
De noodzaak van het indringend bespreken van de context van de klacht wordt onderbouwd door Fred Smets en Indra Bimmel, twee docenten van de PAO. Zij gaan uitgebreid in op de onderliggende systeemdynamiek bij psychotrauma. Zij maken inzichtelijk dat getraumatiseerde cliënten en hun omgeving met hun hele leergeschiedenis een ingewikkelde psychodynamiek met zich meedragen, welke bovendien gaat interacteren met de hulpverlener en diens leergeschiedenis. Dat kan constructief maar ook destructief uitpakken. Er vindt in de hulpverlening regelmatig een zogenaamde ‘parallel proces’ plaats, een ‘onbewuste verplaatsingvan gevoelens en gedragingen, emoties en reacties van de ene tussenmenselijke situatie naar de andere’. Het is essentieel om dit soort processen meer op het spoor te komen en aan te pakken bij de afhandeling van een klacht. Daarvoor is een niet bedreigende omgeving nodig, mediation is dan te verkiezen boven de tuchtrechter.
Alleen als deze contextuele benadering geen resultaat heeft, komt de tuchtrechter om de hoek. Die mag zo nodig een waarschuwing uitdelen, maar dient voor verdergaande maatregelen naar de strafrechter te verwijzen. Want beroepsethisch handelen en de positie van zowel klager als beklaagde vragen een meer zorgvuldige bescherming.
Bert Vendrik is Kinder- en Jeugdpsycholoog. Lees meer van hem op www.bertvendrik.nl