Hoogleraar Maartje Schoorl werkt aan betere behandeling voor PTSS na jeugdtrauma
Maar weinig patiënten met PTSS als gevolg van jeugdtrauma krijgen adequate behandeling. Dat komt niet omdat het om nieuwe traumabehandelingen gaat, maar omdat nieuwe traumabehandelingen het werkveld niet goed bereiken. Dat betoogde Maartje Schoorl, die in 2020 werd benoemd als bijzonder hoogleraar Professionele opleidingen binnen de geestelijke gezondheidszorg aan de Universiteit Leiden, onlangs in haar oratie. Wetenschap en praktijk praten niet meer met elkaar. Schoorl spreekt zelfs van een vechtscheiding. Daardoor bereiken evidence based methoden de klinieken niet meer. De Haarlemmer Olie is een aangepast onderwijsprogramma voor GZ-psychologen en klinisch psychologen.
Door corona heeft het even geduurd voordat Maartje Schoorl haar oratie kon uitspreken, want ze wilde het live doen en niet online. Door omstandigheden bij de journalist van dienst spreekt GGZTotaal haar wel via videoverbinding. Dat maakt niet uit; haar bevlogenheid spat ook van het scherm. Schoorl vertelt hoe ze ontroerd raakt als ze in de spreekkamer een doorbraak ziet bij iemand die al vijftien jaar kampt met PTSS-klachten en ernstige co-morbiditeit (denk suïcidaliteit, verslaving, psychose). “Zo’n patiënt zit vast in patronen op heel veel levensgebieden. Door het fobische karakter van de klachten, is er angst om de kern aan te pakken. Als je dat wel doet en iemand merkt: ‘ik durf iets wat ik nooit heb gedurfd’, kan dat een leven veranderen. Dat geeft zoveel hoop.”
Groot effect
Uit de klinische studie IMPACT onder haar leiding, naar drie soorten behandeling om PTSS bij jeugdtrauma aan te pakken (standaard exposuretherapie, gefaseerde behandeling en intensieve exposuretherapie), blijkt dat een doorbraak te bewerkstelligen is in veertien of zestien sessies binnen enkele maanden. “Er is dus heel snel resultaat”, vertelt Schoorl. “Mensen beseffen al na enkele sessies dat waar ze zo bang voor waren als ze herinneringen terughalen, helemaal niet gebeurt. Dan kun je de boel in gang zetten. Het effect is groot. Bij zo’n vijftig procent zien we dat mensen hun diagnose helemaal verliezen. Bij zeventig procent zien we een klinisch significant effect.” Dat betekent wel dat er dertig tot vijftig procent niet helemaal opknapt, daar wil Schoorl in de toekomst onderzoek naar doen. “Daarnaast wil ik kijken of de behandelingen beklijven. De IMPACT-studie bekeek het effect bij 149 patiënten bij PsyQ, tot een jaar na de start van behandeling. Ik wil ook weten wat er op lange termijn gebeurt.” Ook heeft Schoorl de wens om preventie van kindermishandeling en – misbruik te onderzoeken. Dan gaat het in haar optiek om het effect van PTSS op ouderschapsvaardigheden, want jeugdtrauma kan van generatie op generatie worden overgedragen. Mensen stromen dagelijks binnen in haar spreekkamer met dit soort verhalen, zo vertelt ze. “Preventie is daarom een maatschappelijke verantwoordelijkheid voor psychologen.”
Kloof
Dankzij IMPACT is er stevige evidentie ontstaan voor het toepassen van traumagerichte therapie. De resultaten worden nu geïmplementeerd in LUBEC, het behandel- en expertisecentrum van de Universiteit Leiden. “The proof of the pudding is in the eating, is het adagium bij dit soort onderzoeken. Dat staat wat verder af van fundamenteel of experimenteel onderzoek”, zegt de buitengewoon hoogleraar. Die zijn ook belangrijk, maar in haar oratie houdt zij juist een pleidooi om wetenschappelijk onderzoek en praktijk nader tot elkaar te brengen. “Er is een kloof ontstaan en dat hebben we met z’n allen laten gebeuren”, legt Maartje Schoorl uit. Dat leidt bijvoorbeeld tot een fenomeen wat de ‘psychotherapie-cafetaria’ wordt genoemd: iedere behandelaar, maar ook iedere opleider, kijkt weer anders aan tegen de werking van psychotherapie. ‘Iedereen zoekt het zijne wel uit.’ Het gevolg is eindeloze discussies over een sowieso al controversieel begrip als ‘complexe PTSS’, bijvoorbeeld, uitmondend in de vraag wat überhaupt de waarde is van wetenschappelijk onderzoek voor het vak. Een grote rol voor de oplossing ligt bij de opleiding, vindt hoofdopleider Schoorl. Niet voor niets luidt de titel van haar oratie ‘De sterkste schakel! Opleiding verbindt wetenschap en praktijk’.
Aansluiting
Daarin signaleert ze een aantal problemen. De eerste is de aansluiting tussen de masteropleidingen psychologie en de post-master GZ-psychologie. Maartje Schoorl: “Daar ontstaat een trechter. Er studeren ieder jaar ongeveer 2300 masterstudenten af. Die willen allemaal in aanmerking komen voor de ongeveer duizend plekken in de vervolgopleiding tot GZ-psycholoog of klinisch psycholoog. De gemiddelde wachttijd is zeven jaar, voor degenen die het uiteindelijk lukt. Er ontstaat – met een vervelend woord – een ‘stuwmeer’, maar ook ‘opleidingsmoeheid’ en mensen zijn halverwege de dertig ook in een hele andere levensfase beland. Maar er ontstaat ook een inhoudelijk gat. Afgestudeerden gaan in die zeven jaar hele verschillende dingen doen: sommigen doen een afgeronde opleiding tot bijvoorbeeld EMDR-practitioner, anderen werken jarenlang op een autisme-afdeling – ik noem maar wat. Zo beginnen mensen met hele verschillende bagage aan hun basisopleiding. Het gaat alle kanten op.”
De opleidelingen ervaren zo ook weinig houvast. Schoorl noemt boeken van [url|https://uitgeverijlucht.nl/boek/ik-mag-niet-bang-zijn|Sanne Winchester|ext] en Leonie Holtes over onthutsende ervaringen van masterpsychologen die zonder begeleiding in het diepe worden gegooid, bijvoorbeeld in de behandeling van gevaarlijke TBS’ers.
Tante Hoofdopleider
De hoogleraar vergelijkt de GZ- en KP-opleideling met een kind van gescheiden ouders. ‘Vader Praktijk’ en ‘Moeder Universiteit’ hebben een vechtscheiding achter de rug en praten niet meer met elkaar. Maartje Schoorl: “Bij de mazzelaars die de GZ hebben gehaald, komt ‘Tante Hoofdopleider’ langs om alsnog het goede van vader en moeder bij elkaar te brengen. Zo goed en zo kwaad als dat kan.” En – om in de vergelijking te blijven – elke tante in elke regio werkt weer anders en heeft weer andere opvattingen. Samengevat is de ‘student journey’ geen schoolvoorbeeld van een gezond leertraject, vindt Schoorl. “We hebben het BIG-beroep nu goed geregeld, nu wordt het ook tijd dat we het voortraject goed regelen.” Daar ligt een berg werk, ook voor de bijzonder hoogleraar. “Maar het goede nieuws is dat er beweging aan het ontstaan is”, zegt Maartje Schoorl blijmoedig. De eerste stappen worden al gezet. Schoorl is voorzitter van de Opleidingsraad, een orgaan van de FGzPt (Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten). Die werkt aan het programma APV: Adaptieve Psychologische Vervolgopleidingen, die de aansluiting tussen master en vervolgopleiding wil verkleinen. Idealiter moet een afgestudeerde binnen een half jaar aan de GZ- of KP-opleiding kunnen beginnen en wordt het stuwmeer verleden tijd. “Daarnaast is het EVC-traject bedacht: Eerder Verworven Competenties, waardoor mensen in een verkorte route een BIG-titel kunnen bemachtigen”, legt Schoorl uit. “Ik ben er optimistisch over dat we door dit soort dingen verder gaan komen. Uiteindelijk gaat de patiënt dat merken in de behandeling.”
Excelleren in verbinden
Schoorl houdt zich op hele verschillende manieren bezig met de behandeling van mensen die lijden aan ernstige PTSS door jeugdtrauma: Als klinisch psycholoog behandelt ze patiënten, als wetenschapper doet ze onderzoek en als hoofdopleider leidt ze jonge vakgenoten op. Wat vindt ze zelf eigenlijk het leukste? Maartje Schoorl: “Ik heb twee liefdes. Behandelen is de basis van mijn werk, mijn primaire beroepsidentiteit. Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit geen behandelaar zou zijn. Mijn tweede liefde is de combinatie van praktijk, wetenschap en opleiding. Met mijn aanstelling als bijzonder hoogleraar krijg ik alle ruimte om dingen vanuit het ene domein mee te nemen naar het andere. Zo ontstaat een mooie flow en kunnen zaken tot hun recht komen.