Integrale geneeskunde: de stand van zaken
Wereldwijd neemt de belangstelling voor alternatieve en integrale geneeskunde toe. Net als de rest van Europa loopt Nederland achter als het om beleid en aanverwante zaken gaat, maar daar komt gaandeweg verandering in met de oprichting van een consortium.
Dat er voor- en tegenstanders zijn van die toenemende belangstelling, komt misschien ook doordat niet altijd helder is wat bewezen is en wat niet, én door vooroordelen over elkaars opvattingen.
‘Misschien groeien we op den duur wel naar elkaar toe.’
Wat is wat?
Helemaal duidelijk is het niet, wat er precies onder welke term verstaan wordt. Een mogelijke, veel gebruikte, maar niet altijd haarscherpe, indeling is die van regulier, leefstijlgeneeskunde, natuurlijke middelen, die samen de integrale geneeskunde vormen, en daarnaast de complementaire zorg.
Regulier is dan de geneeskunde zoals onderwezen op onze universiteiten en toegepast door erkende artsen. Denk daarbij aan operaties, medicatie volgens voorschrift en cognitieve gedragstherapie. Dan is er de leefstijlgeneeskunde: vaak preventief toegepast, maar ook steeds vaker als (onderdeel van een) behandeling. Als derde zijn er de natuurlijke middelen (natuurlijke preparaten als kruiden, vitamines en supplementen). Tot zover het terrein van de Integrale geneeskunde.
Daarnaast bestaat er de complementaire zorg: niet-reguliere behandelingen met (te) weinig bewijsvoering om regulier te worden gebruikt. Denk aan acupunctuur en homeopathie.
Soms wordt de term complementair als synoniem gebruikt voor alternatief, soms wordt de term alternatief alleen gebruikt voor complementaire zorg die door niet-reguliere behandelaars wordt voorgeschreven.
De grenzen zijn vaag en niet altijd vanzelfsprekend. Therapieën verschuiven in het schema van alternatief naar regulier (EMDR) en andersom (psychoanalyse). Zorgverzekeraars vergoeden sommige alternatieve geneeswijzen (CZ vergoed bijvoorbeeld acupunctuur en homeopathie), maar niet álle reguliere middelen komen in aanmerking (de pil moet zelf worden betaald). Er zijn reguliere artsen die alternatieve geneeswijzen toepassen (huisartsen die tevens homeopaat zijn), sommige kwakzalvers maken dankbaar gebruik van reguliere inzichten. Lang niet alle reguliere geneeswijzen zijn evidence based, terwijl sommige alternatieve geneeswijzen een stevige wetenschappelijke onderbouwing hebben. Zo is bewegen, als leefstijlinterventie, steeds vaker de eerste stap in de behandeling van een depressie.
Kortom: de overgang van kwakzalverij naar evidence based geneeskunde is minder helder dan we graag zouden willen geloven.
Wie maakt er gebruik van complementaire geneeswijzen?
In december 2017 verscheen in het tijdschrift Epidemiology and Psychiatric Sciences een artikel met de resultaten van een onderzoek in 25 landen naar het gebruik van complementaire zorg onder mensen met een psychiatrische aandoening. De onderzoekers concludeerden dat er meer van complementaire zorg gebruik werd gemaakt naarmate het om rijkere landen ging, naarmate de klachten ernstiger waren én naarmate er al van reguliere zorg gebruik gemaakt werd.
Contacten met aanbieders van complementaire zorg waren grotendeels vergelijkbaar voor verschillende aandoeningen, maar vooral hoog bij mensen die óók reguliere zorg kregen (8,6 - 17,8%). Onder de mensen die gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg ontvingen, werd door 14 - 23 % gebruik gemaakt van complementaire zorg. Opvallend was dat in rijke landen twee keer zoveel gebruik werd gemaakt van complementaire zorg als in arme landen.
In Nederland onderzocht Rogier Hoenders in 2006 middels een enquête de opvattingen van psychiaters en patiënten over complementaire en alternatieve geneeswijzen (cag). Maar liefst 42% van de ondervraagden gebruikte cag. Dat was niet bekend bij de psychiaters, al dan niet in opleiding: daarvan dachten de meesten dat minder dan een kwart van de patiënten cag gebruikte.
Interesse was er wel: tweederde van hen wilde graag meer weten over cag, een derde wilde dat niet.
Wereldwijde ontwikkelingen
In juli 1999 kwamen vertegenwoordigers van acht Noord-Amerikaanse academische medische instellingen in Michigan bijeen voor een historische bijeenkomst. Het doel van de bijeenkomst was om onder de noemer ”The Consortium on Integrative Medicine” het gebied van integratieve geneeskunde in de VS uit te breiden en verder te ontwikkelen. Die activiteiten vonden tot op dat moment erg geïsoleerd plaats, volgens de oprichters.
De missie van het Consortium was duidelijk: ‘het bevorderen van de principes en praktijken van integratieve gezondheidszorg binnen academische instellingen.’
In twintig jaar tijd sloten nog eens 67 academische medische centra zich aan, wat het totaal in 2019 op 75 brengt. Al deze ziekenhuizen hebben ondertussen een afdeling voor integrale zorg, óók voor complementaire zorg. Het gaat om de helft van de academische ziekenhuizen in de VS.
Canada volgde snel, en sinds oktober 2017 bestaat ook het ‘Brazilian Academic Consortium for Integrative Health’.
En Nederland? In januari 2018 werd ook in Nederland een Consortium voor Integrale Zorg en Gezondheid (CIZG) opgericht. Belangrijke aanleiding daarvoor was de aanbeveling van ZonMW, die signaleerde dat er in Nederland een kennisachterstand was op dit terrein. Tegelijkertijd constateerde ZonMW dat gezondheid meer integraal benaderd wordt dan voorheen, de vraag naar complementaire zorg toeneemt, er in binnen-en buitenland steeds meer complementaire zorginitiatieven komen en uit steeds meer studies blijkt dat sommige vormen van complementaire zorg zinvol kunnen zijn. ZonMW concludeerde ook dat er behoefte is aan een infrastructuur waar onderzoek, praktijk en beleid elkaar beter weten te vinden alsook controle plaatsheeft op complementair zorggebruik.
Op het ogenblik zijn er zeven leden van het Nederlandse Consortium: het HagaZiekenhuis, Lentis, het Louis Bolk Instituut; het Máxima Medisch Centrum; Maastricht UMC+; het Radboud UMC en het Rijnstate Ziekenhuis.
De mening van de Wereldgezondheidsorganisatie
Niet alleen de aanbeveling van ZonMW, ook een rapport in 2013 van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) speelde mee bij de oprichting van het Nederlandse Consortium. In WHO Traditional Medicine Strategy 2014-2023 publiceert de organisatie een strategie om lidstaten te ondersteunen bij de ontwikkeling van proactief beleid en de uitvoering van actieplannen die de rol van traditionele geneeskunde bij het gezond houden van de bevolking kunnen versterken. Het is duidelijk niet alleen bedoeld als strategie, maar ook een dringend advies.
Meer recent - in mei van dit jaar – volgde nóg een rapport van de WHO over het onderwerp, getiteld ‘ WHO Global Report on Traditional and Complementary Medicine 2019’. Het is een uitgebreid verslag over de traditionele & complementaire geneeskunde (T&CM), waaraan 179 van de 194 lidstaten officieel informatie hebben bijgedragen. Het geeft een wereldwijd overzicht van de stand van zaken in 2018 rond alle verschillende vormen van traditionele geneeswijzen.
In het voorwoord schrijft Dr. Tedros Adhanom Ghebreyesus, directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie: ‘Traditionele en complementaire geneeskunde is een belangrijke en vaak onderschatte hulpbron voor gezondheid, met name bij de preventie en behandeling van leefstijl gerelateerde chronische ziekten, en om in de gezondheidsbehoeften van de verouderende bevolking te voldoen’.
Volgens het rapport erkent 88 % van de WHO-lidstaten het gebruik van T&CM. Het aantal lidstaten dat zich officieel met T&CM bezighoudt om de potentiële bijdrage ervan aan gezondheid en welzijn optimaal te benutten, laat een consistente opwaartse tendens zien, schrijft de WHO.
Ook constateert de WHO dat in steeds meer landen nationaal beleid wordt ontwikkeld en de infrastructuur voor T&CM op nationaal niveau is verbeterd. Zo hebben 107 lidstaten een nationaal bureau voor T&CM en 75 lidstaten hebben een nationaal onderzoekinstituut.
In hetzelfde rapport merkt de WHO op dat de Europese regio ver achter loopt als het gaat om nationaal beleid en programma’s, wet- en regelgeving, laat staan nationale onderzoeksinstituten voor T&CM.
Nederland is geen uitzondering in Europa: er is geen nationaal beleid, geen nationaal programma, geen nationaal onderzoeksinstituut, geen wetgeving, regulering of nationale expert commissie. Nederland heeft alleen (Europees) beleid en een Europees registratiesysteem als het over kruiden gaat.
Naar elkaar toegroeien
De WHO zal blij zijn met de oprichting van het Nederlandse consortium. Die vreugde wordt niet door iedereen gedeeld. Op vijf oktober van dit jaar mocht Jacobine Geel, de voorzitter van GGZ Nederland, de Meester Kackadorisprijs 2019 in ontvangst nemen van de Vereniging tegen de Kwakzalverij (VtdK). Onder andere vanwege haar lidmaatschap van de Raad van Advies van het consortium. De Meester Kackadorisprijs wordt jaarlijks uitgereikt aan personen en/of instellingen die kwakzalverij faciliteren en de VtdK bedoelt dat bepaald niet als een compliment.
Geel haalde de prijs zelf op, wat een uitzondering is en door de VtdK als moedig bestempeld werd in een artikel van de vereniging. ‘Misschien groeien we op den duur wel naar elkaar toe’, liet de schrijver van het artikel Jacobine Geel in haar toespraak zeggen.
De schrijver van het artikel betwistte de wens van Geel niet. Wie bekend is met de gebruikelijke toonhoogte van de vereniging, kan dat zien als een hoopvol teken.
Dit artikel is onderdeel van een thema-magazine over alternatieve, complementaire en integrale geneeswijzen in de ggz. Lees ook de andere artikelen in het magazine.